Een zolder aan de Korte Leidsedwarsstraat in Amsterdam is ingericht als een armetierige bovenwoning. Met een boekenkast, een vogelkooi, een tafel en wat keukengerei. Op de vloer ligt een wirwar van draden, daaromheen staan lampen die dit tafereel in het volle licht zetten. Een jonge vrouw, Mooie Leen, ligt op de vloer. Uit radeloosheid groeft ze haar nagels in de houten planken.

Het is maart 1930 en we nemen een kijkje op de set van de film Zeemansvrouwen. Een ambitieus project dat de naam van Nederland als filmland voorgoed moet gaan vestigen. Al maandenlang is regisseur Henk Kleinman met zijn team hard aan het werk om de belofte waar te maken. Eind 1929 is een begin gemaakt met de straatscènes, inmiddels zijn ook de binnenopnamen begonnen.

Zeemansvrouwen is gebaseerd op het volksstuk van Herman Bouber en vertelt het verhaal van visverkoopster Mooie Leen. Ze heeft twee mannen in haar leven. Ze verwacht een kind van Lau, maar die wil maar niet deugen. Hij pleegt een overval en moet brommen. Dan ontmoet ze zeeman Willem in het café van Tante Saar. Hij is anders dan Lau, zachtmoedig en heeft het goed voor met Leen. Ze belooft met hem te trouwen, maar als Willem op zee is, trekt Lau weer bij haar in. Maar de bruut verwaarloost zijn gezin en het is Willem die Leen uiteindelijk uit de misère redt.

Genoeg ingrediënten voor een prachtige film dus, waar ook vandaag volop aan gewerkt wordt. Regisseur Kleinman zit in zijn stofjas op een kruk en werpt niet mis te verstane aanwijzingen uit over de vrouw die op de grond ligt te lijden. ‘Naar beneden je hoofd. Angstig kijken. Niet te laag, anders raak je buiten beeld. Angstig! Angstig! Angstig! Let op je handen, krom je vingers. Nee, fout! Mooie Leen richt zich op en zegt: ‘Hadden jullie de vloer niet kunnen vegen, het is hier zo smerig. Kijk mijn handen eens.’

Een still uit de film Zeemansvrouwen, 1930. Eye Filmmuseum

Dit ambitieuze project wordt mogelijk gemaakt dankzij de steun van de legendarische Willem MacLean. Hij is de oprichter van de Filmfabriek Holland, een bedrijf uit Amsterdam-West, dat al menige rolprent heeft afgeleverd. We spreken deze Hollander van Schotse afkomst op de set. Hij is het type ruwe bolster blanke pit, met zijn woeste haardos en een getekend gezicht. Een avonturier die twintig jaar geleden vanuit Zuid-Afrika naar Nederland kwam en hier in de filmwereld is beland. Hij heeft flink wat geld gestoken in de droom van regisseur Kleinman.

‘Hij wil het op zijn Russisch’, legt MacLean ons uit. ‘U weet wel, net als Eisenstein en Dovsjenko. Cineasten die er met een camera op uit trekken om zoals dat heet ‘de mens en het leven te betrappen’. Ze werken nooit met acteurs, alleen met echte mensen. Dat willen we ook met Zeemansvrouwen. Een realistische film van een realistisch stuk maken. Geen zoetsappigheid dus.’

De producent legt naar eigen zeggen achtduizend gulden op tafel, waarna Kleinman kan beginnen. Maar voor wat hoort wat, meent MacLean. ‘Ik bemoei me ook met de artistieke leiding en speel een kleine rol. Een ruwe zeeman die een meid bij haar haren trekt en tegen de grond smijt. Een ruwe scene inderdaad, maar ik heb dan ook niet voor niets achtduizend gulden in de rolprent gestoken.’

Met de Hongaarse cameraman Andor von Barsy en scenarioschrijver E. Elframowitsj heeft de regisseur een topteam tot zijn beschikking. Het moet niet alleen tot een moderne en rauwe film leiden, MacLean en Kleinman willen ook de eerste Nederlandse geluidsfilm maken. Een klankfilm, zoals zij dat noemen. Daarmee haken ze in op de noviteit van de laatste jaren. Zeemansvrouwen zal echter niet in zijn geheel worden ingesproken, alleen de liedjes zijn straks in de bioscoop te horen en sommige beelden worden opgeluisterd met geluidseffecten.’

Voor de hoofdrollen zijn daarom twee zangtalenten gestrikt. Acteur Harry Boda speelt Willem, de jonge operettezangeres Josephine Schetser speelt Mooie Leen. Ze maakt in deze film haar debuut. Tussen de bedrijven door heeft ze tijd voor een kort praatje. ‘Dat filmen is vreselijk vermoeiend’, verzucht ze. ‘Ik moet nog heel wat scènes maken, want overmorgen ga ik voor een maand op tournee met een cabaretgroep in Duitsland. Wij maken daarom lange dagen, van ‘s ochtends negen tot middernacht.’

Voor het merendeel van de rollen wordt een schare onbekenden van straat geplukt. ‘We zijn inderdaad een beetje Russisch te werk gegaan, door zo weinig mogelijk beroepsartiesten te laten optreden’, legt regisseur Henk Kleinman uit. ‘Als ik geen zangscènes nodig had, zou ik misschien uitsluitend met natuurlijke sujetten hebben gewerkt.’

Kleinman maakt voor ‘zijn realisme’ gebruik van diverse Amsterdamse straattypes en taferelen. Er wordt gedraaid op de vismarkt, in het ‘Oude Mannenhuis’, Er is zelfs een echte souteneur gestrikt voor de rol van zware jongen. MacLean vindt het prachtig. ‘Met Kleinman ben ik langs de ateliers in de binnenstad gegaan’, zegt hij. ‘We benaderden de naaisters en de strijksters en vroegen wat ze per dag verdienden. Hadden ze een knaak per dag, dan legden we er nog een bij. En voor vijf gulden per dag mochten ze dan in een zeemanskroeg gratis drinken en wat vrijen. Met matrozen die net waren afgemonsterd en een centje wilden bijverdienen met figureren. Zet er maar wel bij dat het allemaal netjes bleef.’

Je lippen beginnen te trillen. Huilen! Huilen!

Met die ‘Jantjes’ hebben we echt veel lol beleefd’, vult Kleinman aan. ‘Zij moesten een vrolijke scène spelen en daarvoor was een vaatje bier onontbeerlijk. Mijn hemel, er was wat voor nodig hoor, om die jongens in de stemming te krijgen. Toen ze ieder een liter of tien achter de knopen hadden, waren ze nog zo fris als een hoentje. Toen zijn we maar begonnen, want anders was onze hele winst in gerstenat omgezet. Tot hun eer kan ik echter verklaren dat ze prachtig hebben gespeeld.’

Zo geeft Zeemansvrouwen een bijzondere inkijk in het Amsterdam van anno 1930. Met sfeervolle beelden die de rauwheid tonen van het Oostelijk Havengebied en zijn bewoners, in niets verhullende close-ups vastgelegd. Ook voor de openingscène maakt Kleinman gebruik van de realiteit. Hij laat allerlei monumentale panden in de hoofdstad voorbij komen, die tijdens de Edison Week in november 1929 in het licht zijn gezet, om het vijftigjarige bestaan van de gloeilamp te vieren.

Naast het realisme is de invloed van moderne en avant-gardistische filmmakers ook op tal van andere vlakken merkbaar. Zo maakt Kleinman gretig gebruik van nieuwe technieken, zoals split-screen en laat hij beelden op onvoorspelbare wijze in elkaar overlopen. Zoals een sigaret die in de schoorsteen van een boot verandert. Een trouwstoet in de Korte Leidsedwarsstraat filmt hij als volgt: ‘Ik heb aan de camera een spiegelapparaat gemonteerd, waardoor we de zijstraten meteen kunnen fotograferen’, legt hij enthousiast uit. ‘Dat is bij een close-up erg gemakkelijk, omdat we nu voor iets dat opzij gebeurt niet steeds de camera hoeven te verplaatsen.’

Dat alles moet een film opleveren die wegblijft van zoetsappigheid en het leven met al zijn pijn en drama verbeeldt. Voor Josephine Schetser zijn vooral de huilscènes lastig. ‘Een paar weken geleden kon ik gewoon niet loskomen’, verklapt ze. ‘Ik werd daar zo nerveus van, dat ik in snikken uitbarstte. ‘Zo moet ik je hebben’, riep de regisseur en met echte huiltranen ben ik op het celluloid gekomen. Het was werkelijk prachtig.’

Dan onderbreekt de regisseur haar verhaal. ‘Laat ze maar zien hoe mooi je kan huilen, want we gaan weer beginnen.’ Leen zit aan tafel en staart verdrietig in het niets. Ze mijmert over haar twee onbereikbare liefdes. De een op zee, de ander achter slot en grendel. Kleinman praat op de vrouw in. ‘Je denkt aan allebei je mannen. Je ziet de tralies van de vogelkooi en denkt aan Lau in de nor. Je wordt er beroerd van. Je lippen beginnen te trillen. Nou, huilen! huilen!’ Haar gelaatsuitdrukking wordt steeds droeviger en dan barst ze in huilen uit. En weer is er een scène klaar.

Zeemansvrouwen zal na voltooiing uit maar liefst tweeduizend meter film bestaan, schat de regisseur in. ‘Maar we draaien natuurlijk veel meer, omdat we het eindproduct zo goed mogelijk willen maken.’ Het kan niet anders, met deze eerste Nederlandse geluidsfilm zal Kleinman een modern avant-gardistische parel creeëren, waarmee hij zijn naam in de internationale filmwereld vestigt.

Zoals vaker loopt het totaal anders. Twee maanden later gaat de film in premiere, maar niet als geluidsfilm. De liedjes en effecten toevoegen blijkt toch ingewikkelder en duurder dan gedacht. Zo gaat het magnus opus van Kleinman niet de geschiedenis in als eerste klankfilm, maar als de laatste zwijgende film uit Nederland. Kleinman en schrijver Bouber hebben inmiddels flinke bonje gekregen over het scenario, waarna de bekende toneelschrijver zijn handen van dit project aftrekt.

Ik moet toegeven dat de film niet zo sterk is als Potemkin

De recensies zijn lauw. De kunstige foefjes van Kleinman worden niet door iedereen op waarde geschat. ‘Met zijn inkijkjes op de vismarkt toont Kleinman veel interesse te hebben in Duitse en Franse avant-gardisten, maar de bedoelingen zijn onduidelijk’, meldt een recensent van het Nieuwsblad van het Noorden in juli 1930. ‘Kleinman doet erg modern, maar meent er niets van en is daarmee is zijn modernisme vals. Dat hij er niets van meent blijkt uit de manier waarop hij zijn acteurs laat spelen. Kleinman ontpopt zich als een door en door ouderwetse spelleider.’

De film verdwijnt al snel in de vergetelheid, tot 2004. Dan wordt de droom van Kleinman werkelijkheid. Dankzij het oorspronkelijke script en liplezers worden de dialogen gereconstrueerd en opnieuw ingesproken door acteurs. Musicus Henny Vrienten componeert muziek op de beelden, waarna de film opnieuw te zien is.

Dat maken Kleinman en MacLean niet meer mee. Zeemansvrouwen is hun eerste en laatste project samen, hun wegen zullen nimmer meer kruisen. De producent kijkt in ieder geval nooit met spijt terug. ‘De film is een succes geworden’, stelt hij in een interview, jaren later. ‘Hij kostte me achtduizend gulden en heeft me twaalfduizend opgeleverd. De recensies waren wisselend, dat klopt. We hadden de Russische film als voorbeeld genomen, maar ik moet eerlijk toegeven dat Zeemansvrouwen niet zo sterk is als ‘Potemkin’ van Eisenstein.’

Het bijrolletje van Willem Maclean haalt de eindmontage niet. Simon Stokvis, de man van de plaatselijke keuringscommissie in Amsterdam, schrapt de scène. Hij meent dat de vrouw aanstootgevend op de grond terecht komt en onzedelijk doet met haar benen. MacLean is het daar uiteraard niet mee eens. ‘Het was niet onzedelijk of aanstootgevend. Het was gewoon een stukje uit het volle leven. Ik heb ze wel eens anders terecht zien komen.’