Afscheid van Tip Top
De Jodenbreestraat in Amsterdam biedt begin jaren vijftig een troosteloze aanblik. Van de ooit zo levendige winkelstraat is niets meer over. Vervallen huizen en af en toe een gapende leegte. In een van de ruïnes, tussen de resten van het oude Tip Top theater, scharrelt een man, met een lange jas aan, een hoedje op en een zwarte aktetas in zijn hand. Hij buigt voorover, pakt iets van de grond, houdt het even in zijn handpalm en stopt het dan in de tas.
Als Bob Scholte in de krant leest dat de laatste muren van het oude Tip Top theater gesloopt gaan worden, stapt hij direct in de auto en rijdt hij vanuit zijn woonplaats Antwerpen naar Amsterdam. Hij wil nog een keer de plek zien waar hij zo vaak op de planken stond. Waar hij als veertienjarig joch zijn debuut maakt. ‘De Caruso van de Tip Top’ hebben ze hem genoemd.
Een paar muren, dat is alles wat er over is van het theater. Daartussen puin, smerigheid. Brokstukken van onrecht en onbeschrijfelijke ellende. Van ontwrichting en uiteindelijk de Hongerwinter, waarin de Amsterdammers de huizen van de weggevoerden binnendringen en ontmantelen om er hout voor de kachel te vinden.
Nu heeft de stad zich herpakt en maakt ze, nauwelijks acht jaar na de bevrijding, aanstalten om de puinhopen op te ruimen. Er wordt een ‘cityplan’ gemaakt, waarbij een groot deel van de voormalige jodenbuurt gesloopt wordt om er daarna brede verkeerswegen doorheen te trekken. Ook de Jodenbree zal eraan moeten geloven.
Misjpoge
De plannen leiden tot protest, maar waarom eigenlijk? ‘De ouwe sfeer zal toch nooit meer terugkomen’, zeggen sommigen. Daar valt niets op af te dingen, bedenk ik me, als ik door de lege straat wandel en de man aan de overkant zie scharrelen. Ik sla het tafereeltje gade, tot ik besluit om over te steken. Ik spreek hem aan en we raken in gesprek.
‘Misschien hebben ze gelijk, meneer’, mijmert Bob. ‘Zoals de oude jodenbuurt er nu bij ligt… het voelt als een diepe wond. Alles kapoeres, de misjpoge weg. Mokum Olef is niet meer. En die open wond zal toch een keer dicht moeten, niet? En er waren voor de oorlog toch al plannen om de volksbuurt te saneren?’
Ik loop met hem mee richting zijn auto. Hij kijkt nog een keer achterom en knijpt zijn ogen dicht tot spleetjes. Alsof hij zo in het verleden kan kijken. Een en al bedrijvigheid is het dan weer. Paard en wagens, auto’s, fietsers en voetgangers die zich door die smalle straat proppen. De winkels aan beide kanten. Hij hoort ze nog. De uienkruiers en de venters, die roepend door de straat en de vissteeg gaan. ‘Ik heb wolwere kuit! Nog een brekkie!’ Hij ruikt die zoute geur weer.
Bob groeit op in deze buurt. Hijman Scholte heet hij dan nog, geboren in een typisch joods gezin. Vader is diamantbewerker en thuis zijn ze niet heel vroom, maar traditioneel genoeg om Hijman op zijn dertiende bar mitzwe te laten doen in de Rapenburger Sjoel. Victor Schlesinger is er voorzanger en die kan zijn oren niet geloven. Hij richt zijn handen tot de hemel. ‘Oy! Die jongen hep een prachtstem, wat een kol’. Die knaap moet voorzanger worden, zegt hij tegen de vader.
En zo gaat Hijman naar het seminarium om opgeleid te worden tot chazzan. Dat bepalen zijn vader en de rabbijn, want als je het Hijman zelf zou vragen wordt hij liever operazanger. Ondertussen zingt hij vrome liederen op joodse avonden. Maar dan, op een avond, hoort impresario ‘ome Bram’ Gosschalk de jongen zingen. Die krabt zich achter de oren en naar vader Scholte, trekt hem aan zijn mouw: ‘Kunsjt! Die gebensjte jongen mot naar het toneel’. En dan met luide stem: ‘Man, je hebt goud in handen! Goud!’
Voor een man met sjoege gaat vader overstag. Zo komt Bob Scholte, zoals hij zichzelf inmiddels noemt, bij de operette.
Bob maakt zijn debuut in de Tip Top. Ofwel ‘de Tjip Tjop’, zoals ze het in de buurt uitspreken. Elke avond worden er twee films vertoond en tussendoor is er een variété act. Goochelaars, acrobaten, komieken en zangers, zoals Bob. De ‘kesause mangele bioscoop’ wordt het theater genoemd. Omdat de bezoekers er pinda’s pellen en eten, zodat na elke voorstelling de vloer bezaaid ligt met lege doppen.
Caruso van de Tip Top
Joseph Kroonenberg is de baas van het theater. ´Ome Jozef´ noemen de artiesten hem. Hij runt het theater samen met zijn broer. Het is misschien wel de enige plek waar vooral joods publiek komt en voornamelijk joodse artiesten optreden. De cine-goge, zeggen de Amsterdammers daarom met een knipoog. Maar Joseph zegt op gedecideerde toon: ‘In dit theater komt alleen de elite’. Waarop zijn broer nuchter toevoegt: ‘De isra-elite bedoel je zeker?’
Het is er niet bepaald een chique bedoening, niet zoals Tuschinski, met zijn tapijten, kroonluchters en muurschilderingen. Bob herinnert zich hoe dun de muren waren van de Tip Top. Tijdens de film kan je er de straatventers horen roepen. ‘Een cent, een moot, kokernooooot! Als je niet eet dan ga je doooood’, klinkt het dan tijdens je optreden. Of er wordt op de muur geklopt. ‘Moeder, hoe laat moeten de aardappels op?’ En moeder uit de zaal: ‘Wacht maar effe, het is zo afgelopen.’
Het pinda pellende publiek sluit de jongen met het gouden keeltje al snel in het hart. ‘De ‘Caruso van de Tip Top’ werd ik genoemd, had ik dat al verteld? Werkelijk waar, meneer’, benadrukt hij. En mooie optredens volgen. In een operette in Flora, bij Leon Boedels en met de grote Nap de la Mar. Bij wie hij op schoot moet zitten terwijl hij een liedje zingt.
Bob sappelt zich een slag in de rondte en binnen tien jaar groeit hij uit tot een van de populairste zangers van Nederland. In de jaren twintig wordt hij na een optreden in ‘De Nieuwe Karseboom’ aangesproken door een man uit het publiek. Het is Ferry, een beroemde tekstschrijver in die tijd. Die nodigt Bob uit om een plaat te maken. De eerste in een lange reeks, vóór de oorlog zet Bob honderden liedjes op de plaat.
Ik moest op schoot zitten bij Nap de la Mar en een liedje zingen
Bob Scholte
Hij wordt de vaste zanger van de AVRO en elke avond voor het sluiten van de programmering is zijn lied ‘Goedenacht, welterusten’ te horen. Het is in de jaren dertig een vast ritueel voor heel veel luisteraars. ‘Sommigen zetten toen zelfs hun wekker om me nog even te kunnen horen zingen, meneer’, zegt hij.
Het gaat hem voor de wind. Hij trouwt en wordt de trotse vader van twee kinderen: Appie en Greetje. Hij kan al snel weg uit de buurt en op stand wonen. Bob koopt een huis in Hilversum, aan de Eemnesserweg, in een nieuwe wijk met veel ruimte en groen.
Hij is elke dag op de radio te horen met zijn liedjes: ‘Vriendinnetje’, ‘Ik heb een huis met een tuintje gehuurd’ en ‘Breng eens een zonnetje onder de mensen’. Grote hits die licht brengen in sombere tijden van economische crisis.
Zelfs zijn kinderen worden op de plaat gezet. Het liedje ‘Mag ik een sigarenbandje’ van Ab en Greetje gaat over de rage om sigarenbandjes te sparen. ‘Nou, dat hebben ze geweten’, lacht Bob. ‘De kinderen kregen kratten vol sigarenbandjes toegestuurd. Zo ging dat in die tijd. Je hoefde maar Bob Scholte, Hilversum, op een briefkaart te zetten en het werd netjes bezorgd.’
Handelaren in de Jodenbreestraat. Stadsarchief Amsterdam
In 1939 wordt het contract bij de AVRO verbroken en maakt hij een succesvolle tournee door België, het land waar hij van gaat houden en dat nu zijn nieuwe thuisland is. Hij staat er in het Hippodroom in Antwerpen. ‘Dat was een belevenis hoor. Zoveel mensen.’
Dan begint de catastrofe. Even lijkt het allemaal mee te vallen, maar na een half jaar komen de eerste anti-joodse maatregelen. ‘Zolang het maar daarbij blijft…Gott Behüte.’ Zijn 39e verjaardag viert Bob nog als vanouds. Thuis in Hilversum, met de kinderen. De avond na sjabbes. Ze eten samen en het is erg gezellig. De volgende dag gaat de 19-jarige Appie op de fiets naar Amsterdam om te tafeltennissen.
‘Dat was zijn lust en zijn leven’, fluistert Bob. ‘Appie was jeugdkampioen.’ Het is zondagochtend 22 februari 1941 en de Duitsers houden de eerste razzia in de joodse buurt. Tientallen passanten worden op brute wijze opgepakt, urenlang vernederd en uiteindelijk in grote vrachtwagens afgevoerd. Ook Appie wordt van zijn fiets getrokken. ‘Ik heb nooit meer iets van hem gehoord.’
De honderden mannen worden, na urenlang getreiterd te zijn, naar kamp Schoorl gebracht. Niet lang daarna worden ze gedeporteerd naar de steengroeve van Mauthausen, waar de meesten binnen enkele maanden bezwijken. De razzia is de aanleiding voor de februaristaking die enkele dagen later uitbreekt. Het haalt voor Appie Scholte niks uit. ‘Negentien jaar, meneer’, zegt Bob. ‘Hij was gek op tafeltennissen en deed geen vlieg kwaad.’
Ondergedoken
De staking wordt bruut neergeslagen en daarna is het monster los. Er komen hekken om de buurt. De mensen moeten een gele ster dragen. De Tip Top wordt natuurlijk gesloten. Alleen Piet Westendorp, de filmoperateur, blijft nog een tijdlang op zijn post. Hij laat de achterdeur van het theater open, zodat de mensen uit de buurt er naar binnen kunnen glippen. Gewoon om even hun hart te luchten. Totdat de laatste is weggevoerd.
Collectie TheaterSentiment
Ook de rest van het gezin Scholte ontspringt de dans niet. Zijn dochter Greetje en haar verloofde worden opgepakt en vergast. Bob en zijn vrouw hebben geen idee, die zitten ondergedoken. ‘Maar dat was niet lang houdbaar’, zegt hij. ‘De kinderen van ons onderduikadres vertelden trots aan iedereen dat de beroemde zanger Bob Scholte bij hen woonde.’
Ze verlaten de onderduik en belanden op de lijst. Scholte komt eerst terecht in Vught. Daar is nog een orkestje en kan hij af en toe liedjes zingen. ‘Breng eens een zonnetje onder de mensen’, klinkt het tussen de barakken. Niet lang daarna wordt hij gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij het weet uit te houden tot de Russen komen. Hoe het was? Nebbisj, daar praat je niet over.
In juli 1945 staat er een klein berichtje in de krant dat zanger Bob Scholte na twee jaar Auschwitz teruggekeerd is in Amsterdam. Daar wordt hij geconfronteerd met de harde waarheid. Zijn vrouw en kinderen zal hij nooit meer terugzien. De andere familieleden, allemaal door de pijp. Hij is alleen overgebleven. Ontredderd.
Hij probeert zijn draai te vinden in een ontzielde stad. Hij wordt gevraagd voor de radio, maar het lukt hem gewoon niet. ‘Ik moest de hele tijd maar aan vroeger denken’, zegt hij.
Hij hertrouwt met een lotgenote en ze proberen een nieuw bestaan op te bouwen in Antwerpen. Als de mensen vragen waarom hij in België woont, geeft hij een kort en bondig antwoord: ‘Omdat daar geen Amsterdam ligt’.
‘Het is een goed huwelijk hoor, dat wel. We hebben hetzelfde meegemaakt, dus we hoeven elkaar niks uit te leggen.’ De stiltes, de nachtmerries. Dat laatste is onvermijdelijk. Op de dag kun je wegrennen, maar in de nacht, dan ben je weerloos. Maar ach. Klagen mag hij niet en zal hij niet. ‘We leven nog’, zegt hij.
Hij treedt weer veel op. Als vanouds. De mensen vragen er nooit naar. Ze hebben geen zin in de oorlog. En dat is goed, vindt hij. Hij kan er toch niet over praten. ‘Iedereen heeft zijn eigen sores, toch?’ Hij klimt gewoon het podium op en zingt ‘Breng eens een zonnetje’, want dat verandert nooit. Dat is wat de mensen willen horen. Nog steeds, na al die jaren.
Het werken doet hem weer goed. Het is gewoon de beste remedie. Als je optreedt hoef je verder niet na te denken. Gewoon bezig blijven. ‘Stilstaan is gevaarlijk, meneer’, zegt Bob. ‘Dan ga je mijmeren.’ Maar dat lukt niet altijd, geeft hij toe. Dan trekt hij zich terug en zet hij het plaatje op dat iemand voor hem bewaarde. ‘Mag ik een sigarenbandje?’ Urenlang achter elkaar.
Herdenking februaristaking
Terug naar Amsterdam? Hij moet er nog niet aan denken, hij zit prima in Antwerpen. Alleen de herdenking volgende maand van de februaristaking wil hij bijwonen, bij het nieuwe monument op het Jonas Daniël Meijerplein. Hij zal er ook ‘Eli, Eli’ zingen. ‘Maar ik sta daar niet als zanger’, zegt hij resoluut. ‘Ik kom er als vader.’
En als hij het portier van zijn auto open doet, zegt hij: ‘Toen ik vanochtend in de krant las dat de laatste resten van het Tip Top worden opgeruimd, ben ik als een gek hier naartoe gereden. Ik moest het gewoon nog een keer zien.’
De gemeenteraad zal vanavond voor de ontmanteling van de Jodenbreestraat stemmen. Dan is Bob alweer onderweg naar een optreden, ergens in het zuiden. Als het laatste oordeel velt over de oude Joodse buurt, als aan Mokum Olef de genadeklap wordt gegeven, staat Bob met een brede glimlach op het toneel. ‘Breng eens een zonnetje onder de mensen.’
Dan nemen we afscheid. Ik vraag alleen nog wat hij net van de grond heeft gepakt. Niets bijzonders, zegt hij. Een steen, een herinnering. Hij pakt de steen uit zijn aktetas en laat hem nog een keer zien. Ik kijk er naar. Er valt niets meer te denken of te zeggen. Het is om stil van te worden.
Bronnen: collectie TheaterSentiment, delpher, De quote van Joseph Kroonenberg is overgenomen uit de voorstelling Tip Top van George Groot, André Veltkamp en Ruut Weissman