Altijd alleen
Hoe groot je ook bent, het zal iedere artiest een keer gebeuren. Spelen voor een nauwelijks gevulde zaal. Het overkomt ook de actrice Charlotte Köhler. In de lente van 1938 reist ze door het land met haar jubileumvoorstelling Marathondans van Horace McCoy. In Deventer is de animo niet bepaald groot. Het merendeel van de stoelen blijft leeg. Het toont de eenzaamheid van deze gevierde actrice.
De eenzaamheid van Charlotte Köhler
Voor Charlotte Köhler is een lege zaal extra zwaar. Zij staat alleen op het podium en heeft dus geen medespelers om op te leunen. De energie van het publiek werkt voor haar als zuurstof. Een bewonderaar die in het publiek zit, schrijft haar een brief. Een hart onder de riem. De actrice schrijft hem een lange brief terug, die zich in onze collectie bevindt. Daarin gaat ze in op de eenzaamheid die ze ervaart als voordrachtskunstenaar.
Charlotte Köhler is in 1938 op het hoogtepunt van haar carrière. Ze heeft mooie mooie rollen gespeeld in voorstellingen met een gezelschap, maar ze is vooral beroemd als voordrachtskunstenares, waarbij je solo een roman of monoloog op het podium speelt. Het is Charlotte die dit ambacht in Nederland tot kunstvorm heeft gebracht.
Het is meer dan voordragen. Ze wordt één met de rollen die ze speelt
Criticus over Charlotte Köhler
Dat zijn intense voordrachten, waarmee ze het publiek uren weet te boeien. Hiermee levert Charlotte een enorme fysieke en mentale inspanning. Zoals een criticus het omschrijft: ‘Ze leert hele romans uit het hoofd, maar het is meer dan voordragen. Ze wordt een met de rol die ze speelt. Geheel alleen, midden op het lege toneel, gezeten op een krukje en geen andere middelen dan de eindeloos geschakeerde uitdrukkingen van gelaat en stem, en een enkel sober gebaar, weet zij het publiek niet alleen urenlang te boeien, maar in de ban te houden met een vreemde betovering.’
Dit maakt Charlotte tot een groot en gewaardeerde kunstenares. ‘De eenzaamheid geeft haar iets pijnlijk melancholieks’, schrijft dezelfde criticus. ‘Er ligt een stilte over haar wezen, dat geheimen verbergt.’
De eenzaamheid is niet alleen de rode draad in het artistieke loopbaan van Köhler, maar ook in haar persoonlijke leven. Zo vertrouwt ze een collega toe, dat zij eigenlijk alleen maar ‘s avonds tussen acht en elf uur gelukkig is, als zij op het toneel staat. In het seizoen 1937-1938 viert Charlotte met de voorstelling Marathondans dat ze twaalf en een half jaar op het podium staat als voordrachtskunstenaar. Het stuk van de jonge Amerikaanse toneelschrijver Horace McCoy gaat over een jongen die zijn vriendin op haar eigen verzoek doodschiet. Een intens en broeierig verhaal. Voordat ze op tournee gaat door het land, wordt Charlotte op 6 oktober uitgebreid gehuldigd in de Stadsschouwburg in Amsterdam. In het comité zitten grote namen als burgemeester De Vlugt en dirigent Willem Mengelberg.
De actrice heeft hard moeten werken voor deze erkenning. De weg van de achterbuurten waarin ze opgroeide naar de grote podia was lang. ‘Ik ben een kind uit het volk’, vertelt ze zelf. ‘Mijn moeder en mijn andere familie moesten niets van het toneel hebben. Men lachte mij uit omdat ik bij het toneel wou. Een oudere zwager lachte me altijd uit als hij me zag. ‘Daar heb je mevrouw Mann-Bouwmeester’, riep hij dan spottend.’
Charlotte Köhler schrijft de eenzaamheid van zich af in brieven en een manuscript dat op haar verzoek nooit is uitgegeven. ‘Ik was van de vijf kinderen op een na de jongste en had een enorme behoefte aan liefde, die ik thuis niet kreeg. Mijn vader, een kelner, was van Franse en Duitse afkomst. Mijn moeder kwam uit een boerenfamilie in de buurt van Zwolle. We verhuisden ontzettend vaak, want mijn moeder had nooit rust.’ Een rol in een toneelstuk op school loopt ze mis, want ‘om toneel te kunnen spelen moet je aanleg hebben’, zegt de onderwijzer tegen het kind.
Dagenlang zag ik haar voor me en huilde ik tranen met tuiten
Charlotte Köhler over Theo Mann-Bouwmeester
Ze werkt als jong meisje in een hoedenwinkel, als een leidinggevende haar uitnodigt om mee te gaan naar toneelstuk. Dat is een droom die uitkomt voor de jonge Charlotte. Haar grote voorbeeld, de actrice Theo Mann-Bouwmeester in levende lijve zien spelen. ‘Ik hing over de leuning van de gaanderij en kon mijn ogen en oren niet geloven. Ik huilde tranen met tuiten en dagenlang zag ik mevrouw Mann-Bouwmeester voor me, in de stoel zitten met het bruidje aan haar knieën. Zag ik haar in de speelzaal waar Armand haar het gewonnen geld voor de voeten gooit. Zag ik haar sterfscène als Armand voor het laatst binnenkomt.’
‘De volgende dag vertelde ik het aan het meisje dat op het atelier naast me zat. Waarom word jij zelf geen toneelspeelster?, vroeg dat meisje aan mij. Ik moest ontzettend hard lachen. Dat zou ik toch nooit kunnen en ook niet durven. En bovendien: hoe moest je daar komen? Ik zag mezelf weer op die hoogste gaanderij zitten en de afstand van die gaanderij tot beneden op het toneel leek mij onafzienbaar. Maar dat meisje zei: Dat is minder moeilijk dan je denkt. Ik zal wel een briefje schrijven en dat onderteken jij. Je vraagt gewoon om een onderhoud!’
Het lukt. Charlotte mag op audiëntie komen bij de grote acteur Willem Royaards. Daar bekent ze dat ze nog nooit toneel heeft gespeeld en slechts een keer een voorstelling heeft gezien. Royaards draagt een scène voor uit Lucifer van Vondel en geeft Charlotte de opdracht het uit haar hoofd te leren en een week later terug te komen. Het levert haar een aanstelling op. Als onderbetaalde figurant, maar het brengt haar wel een stap dichterbij haar droom.
Verkade
Ondertussen schrijft ze zich in voor de toneelschool. Omdat ze geen vooropleiding heeft, haalt ze haar achterstand gedurende de spaarzame vrije avonduren in. Het zijn zware tijden voor Charlotte. Ze moet hard werken, houdt nauwelijks geld over voor eten, maar de ontberingen leggen de basis voor de discipline die haar in latere jaren grote roem zal brengen. Na de toneelschool krijgt ze een aanstelling bij Eduard Verkade en mag ze mooie rollen spelen. Bovendien sluit ze voor die eerste zomermaanden na het examen een contract af met Max van Gelder, om voor vijf gulden per avond op te treden in een cabaret in Scheveningen, waarin ook Jean Louis Pisuisse speelt.
Ze wordt verliefd op de acteur Auguste Defresne, maar het huwelijk met haar grote liefde loopt na een paar jaar op de klippen. Als dan ook nieuwe engagementen uitblijven, vertrekt Charlotte in 1924 gedesillusioneerd naar Berlijn. Om Duits te leren. ‘Als ze me in Nederland niet willen zien, dan misschien wel in Duitsland.’ Daar bezoekt ze veel theatervoorstellingen en speelt ze zelfs in een film met Lia de Puti. Ondanks deze successen herinnert ze zich deze periode als een bittere tijd, vol eenzaamheid.
Om beter Duits te leren koopt zij het boekje ‘Fräulein Else’ van de Oostenrijkse schrijver Arthur Schnitzler. Frau Justizrat Stettiner, de Berlijnse hospita die haar lesgeeft, laat haar stukken uit dat boekje van buiten leren. De vrouw raakt onder de indruk van het talent van de de jonge Hollandse en zegt: ‘Wat u daar doet, dat is puur theater! Ga terug naar uw eigen land en ga Fräulein Else voordragen’.
Zo staat Charlotte Köhler in 1925 met deze solovoorstelling in het Centraal Theater in Amsterdam. ‘Eigenlijk had ik daarvoor wel eens in klein gezelschap voorgedragen, verzen en proza, maar dit was mijn openbaar debuut als voordrachtskunstenaar. Het was een artistiek succes, maar er kwamen nauwelijks mensen. Herhalen? Een hachelijke onderneming.’ Een stel bevriende kunstenaars springt in de bres. Zij betalen de zaalhuur als Köhler ‘De Zachtmoedige’ van Dostojewski wil spelen. ‘En het mirakel gebeurde’, herinnert ze zich in het jubileumjaar. ‘Het werd een meer dan uitverkocht huis. Ik was er. Ik kon daarna de Stadsschouwburg huren, als ik voordroeg. En de rest is geloof ik welbekend. ‘De kinderkruistocht’ van Marcel Schwob en ‘De Speelman’ van Defresne. ‘Stervend Europa’ van Iwan Goll, ‘Carrière’ van Neumann. Nederlandsche liefdesgedichten en ‘Het bal’ van Irene Nemirowsky, Prediker, Hooglied en Psalmen, en dan nu dit: Marathondans.’
Twaalf kinderen
Met discipline en keihard werken heeft Charlotte toch de status bereikt van een gevierde actrice. In 1938 woont ze alleen in een prachtig en te groot herenhuis aan de De Lairessestraat, een comité van notabelen is druk bezig met haar huldiging en de kritieken in de kranten zijn lovend. Maar de roem brengt niet het geluk waar ze naar verlangt. ‘Privé ben ik zelden gelukkig geweest’, bekent ze. Na de breuk met haar grote liefde, blijft een nieuwe minnaar uit. ‘Toen ik trouwde had ik wel twaalf kinderen willen hebben. En ik zou ze alle twaalf enorm verwend hebben!’
Ook de zelfgekozen eenzaamheid op het podium is niet altijd makkelijk. Hoe zwaar dat is, beschrijft ze in de brief die ze in mei 1938 aan haar bewonderaar stuurt. Hij heeft zich in een schrijven aan Köhler verontschuldigd voor de halfvolle zaal die de actrice in Deventer trof. In een openhartig en handgeschreven antwoord bekent ze dat het haar aanvankelijk onzeker maakte. ‘Het is ontzettend vermoeiend deze voorstelling te spelen en als er dan zo weinig mensen zijn, zie je tegen zo’n enorme inspanning op’, schrijft ze. ‘Ik kan het nu eenmaal niet half doen. Ik moet me honderd procent en meer geven. En dan werkt op zo’n toneeltje de sfeer niet mee en dan moet alles van jezelf komen.’
De brief van de bewonderaar heeft haar duidelijk opgelucht. ‘Het is een bewijs dat ik het niet voor niets heb gedaan’, schrijft ze. Om er vervolgens nog wat hartelijke woorden aan toe te voegen.
In een interview naar aanleiding van haar jubileum wordt gevraagd naar haar eenzaamheid. ‘Ik ben ontstellend alleen, zo alleen als je eigenlijk nooit kunt zijn. Maar dat heb ik nodig!’, zegt ze. ‘Het maakt dat je gaat denken en rijpen. Als je steeds omgeven bent door mensen kun je niet denken, niet met jezelf in het reine komen. Je trekt dus bewust ergens een muur om je heen. Je wilt geen pijn meer voelen. Je wilt rust hebben en van de dingen mogen houden die je mooi vindt. Die stilte en die eenzaamheid zijn ten slotte mijn houvast in het leven geworden.’
De eenzaamheid in het leven van de actrice is een antagonisme geworden, ze houdt er net zoveel van als dat ze het verafschuwt. Josephine van Gasteren, een collega, verwoordt het als volgt: ‘Die grote, witte kamer, waar zovele jaren die ene vrouw woont. Dat artiestenkind met die grote komediantenziel. Geen zee gaat haar te hoog. Ze kan het allemaal. Ze overdondert de mensen iedere keer weer. Ze kan het niet laten. Ze fascineert, omdat ze tijdloos is.’
Bronnen: Collectie TheaterSentiment, Charlotte Köhler door Sterneberg, Krantenarchief Delpher (KB)