Altijd jazz en eeuwig jong
De Brusselse jazzgitarist Jean Berry begeleidt in zijn jonge jaren grootheden als Toots Thielemans, Edith Piaf en Charles Trenet en maakt hij deel uit van beroemde bigbands, zoals die van Stan Brenders en Jack Kluger. Ook speelt hij eind jaren veertig enige tijd bij Ernst van ‘t Hoff. Als hij in oktober 2022 op 101-jarige leeftijd overlijdt is hij ‘the last man standing’. De laatste van een generatie muzikanten uit het gouden tijdperk van de bigbands en swing.
Vlaming Nico Kanakaris (52) is de laatste jaren goed bevriend met Berry. Hij leert de muzikant pas kennen als deze 95 is. Het is de radiomaker Michael Robberechts die beide mannen verbindt, want hij weet dat Nico een passie heeft voor de oude jazz. Hij moet dus kennismaken met deze icoon. En het klikt meteen. ‘Wat me opviel was zijn levendigheid en jonge geest’, vertelt Nico. ‘Alsof ik met een leeftijdgenoot sprak.’
Nico belt wekelijks met Jean en bezoekt hem zo vaak mogelijk. Dat resulteert in een bijzondere vriendschap. Er wordt dan veel over het verleden gesproken, want Jean blijkt over een ijzersterk geheugen te beschikken. Een schatkamer vol verhalen over de Brusselse jazzscene in de jaren veertig en vijftig. ‘Hij zei steeds: Ik vertel u altijd de waarheid hoor’, zegt Nico. ‘En hij heeft gelijk gehad, als ik soms iets terugzoek, blijkt het altijd te kloppen wat Jean vertelde.’
Jean Berry wordt geboren als Urbain van Overloop op 7 augustus 1921. In zijn jonge jaren maakt Van Overloop kennis met de jazz door naar de Engelse radio te luisteren. ‘De klanken van trompettist Nat Gonella, de bands van Jack Hylton en Harry Roy’, zegt hij later. Hij werkt aanvankelijk als schilder, maar belandt in de eerste oorlogsjaren in de muziek door toedoen van gitarist Bill Alexandre.
Hij begeleidt enige tijd pianist Johnny Dix en zijn bassist, die hem zijn uiteindelijke artiestennaam Jean Berry influistert. Kort daarna, in 1942, bezoekt hij een concert van de befaamde gitarist Django Reinhardt. Dat maakt een enorme indruk op Jean. ‘maar ik was te verlegen om de grote man aan te spreken’, vertelt hij in een radio-special die Nico over hem maakt. Niet lang na dit concert wordt hij gedwongen om in Duitsland te werken.
Als muzikant, dat wel, want daar is behoefte aan en daarmee voorkomt Jean dat hij als dwangarbeider te werk wordt gesteld. Als muzikant wordt hij goed ontvangen en krijgt hij goed te weten. Als de club waarin Jean speelt wordt gebombardeerd, mag hij terug naar huis.
Terug in Brussel sluiten Jean en collega-muzikant Bill Alexandre zich aan bij een verzetsgroep. Na de bevrijding van Brussel in september 1944 barst het leven pas goed los. De jaren daarna wordt Jean een geliefde gitarist, in het kielzog van grote artiesten als Edith Piaf, Charles Trenet en Yves Montand. Ook leert hij de jonge Toots Thielemans kennen, wat een levenslange vriendschap oplevert.
Vanaf 1948 tot 1951 speelt Jean bij Ernst van ‘t Hoff, die direct na de oorlog met zijn orkest is uitgeweken naar Brussel. Omdat hij vaak in Duitsland optrad, krijgt Van ‘t Hoff in Nederland een speelverbod om zijn oren, maar in de Belgische hoofdstad is hij meer dan welkom met zijn orkest. Van ‘t Hoff is zelfs enige tijd eigenaar van een jazzclub.
Na het overlijden van Jean in oktober, heeft Nico de vele foto’s uit zijn muzikale nalatenschap gekregen. Daarin zitten ook een paar kiekjes uit de jaren die hij doorbracht met Ernst van ‘t Hoff. ‘Hij heeft daar niet veel over verteld, en heel fragmentarisch, behalve dan dat het een geweldige tijd was. Hij heeft met meer Nederlanders gespeeld: leden van The Ramblers en ook zangeres Anny Xhofleer.’ Nico gaat het allemaal nog uitzoeken, er liggen vele foto’s, documenten en uren opnamen op hem te wachten. ‘Detectivewerk’, noemt Nico het.
Ook heeft Jean een papier nagelaten waarop hij in een priegelig handschrift heeft beschreven waar en met wie hij heeft opgetreden. ‘Zo zie je dat hij toch wel een tijd met Van ‘t Hoff heeft gespeeld. Ongeveer drie jaar. Op bekende plekken als Taverne du Palace en Cabaret Parisiana.’
In de jaren vijftig en zestig behoort Jean inmiddels tot de beste jazzmusici van België. ‘Hij heeft zelfs een keer in de lijst van een magazine gestaan met de vijf beste gitaristen, daar was hij heel trots op. Hij had een specifieke stijl, de zogenaamde Freddie Green-stijl. Vergelijkbaar met Django en het Rosenberg Trio. Dat pompen. Dat is een stijl die helaas nu zo goed als verdwenen is.’
In 1966 krijgt Jean een motorongeluk en houdt daar een handicap aan zijn hand aan over. Hierdoor kan hij geen gitaar meer spelen en stapt hij over op de basgitaar. Hij maakt er het beste van en in die jaren treedt hij veel op met de Vlaamse zanger Will Ferdi. ‘Zijn vriend Toots komt hem een keer onverwachts opzoeken bij een optreden’, vertelt Nico. ‘Toots ging natuurlijk gelijk mee spelen, maar na de show grapte hij: Je was toch een betere gitarist dan basgitarist hoor.’
Op zijn 62e gaat Jean met pensioen. Maar stilzitten zit er niet bij. Hij treedt nog geregeld op, doet aan judo en waagt zich op zijn 95ste nog aan een skydive. Dan zijn er nog de vele gesprekken met Nico, waart jean elke keer naar uitkijkt. Zeker omdat zijn enige kind in Australië woont. Nico wijdt een Facebookpagina aan de muzikant en jean geniet in het rusthuis in Laken van alle aandacht die dat oplevert. ‘Elke keer als ik hem opzocht, vroeg hij: En? Heb je dit of dat al op Facebook gezet? Hij kon zelf niet overweg met de smartphone, dus hielpen de verpleegsters hem daarbij. Hij zei wel eens: Dankzij jou en Facebook ben ik bekender dan vroeger.’
Nico maakt als lokale radiomaker de al eerder genoemde special aan Jean, die nog altijd online te beluisteren is. Hierin haalt de vrolijke muzikant herinneringen op aan zijn zijn muzikale verleden en deelt hij een veelvoud aan anekdotes.
‘We hadden altijd veel lol samen’, vertelt Nico. ‘als ik Jean opzocht, bleef ik vaak een uur of vier bij hem. Niet dat ik hem dan voortdurend zat uit te horen over het verleden hoor, we maakten ook een hoop lol en luisterden samen naar muziek. Ik heb het altijd met veel plezier gedaan. Misschien dat er nog meer oude muzikanten in rusthuizen zitten te verkommeren, waar niemand iets om geeft of naar omkijkt. Zoek ze op, zou ik willen zeggen. Voor mij was het een geluk dat ik hem heb ontmoet, maar ook voor hem. Ik heb hem in de laatste jaren toch een stem en een podium kunnen geven.’