De Loetafoon
Een groep Nederlandse journalisten haast zich op dinsdagochtend 22 januari 1929 naar het kantoor van de befaamde filmdistributeur Loet Cohen Barnstijn. Daar mogen ze een demonstratie bijwonen van een nieuwe uitvinding. Een mechanisme dat Barnstijn heeft bedacht, waarmee je film van geluid kan voorzien. Het wonderlijke apparaat krijgt de naam van zijn illustere bedenker: de Loetafoon.
De opkomst van de geluidsfilm houdt eind jaren twintig de gemoederen binnen de bioscoopwereld flink bezig. The Jazz Singer wordt beschouwd als de eerste film met geluid, het publiek kan Jolson een liedje horen zingen. Al staat deze noviteit nog in zijn kinderschoenen, veelbelovend is ze zeker.
Er zijn eind jaren twintig twee manieren om film van geluid te voorzien. Met movietone wordt het geluid direct tijdens het filmen opgenomen met microfoons. Met vitaphone wordt het geluid later op plaat opgenomen, meestal alleen begeleidende muziek, en tijdens de vertoning synchroon afgespeeld met het beeld.
Amerika is volledig in de ban van de geluidsfilm en Loet Barnstijn heeft dat met eigen ogen kunnen ervaren tijdens een zakenreis naar New York in 1928. Daar is zijn broer Jaap werkzaam in de filmindustrie en die zorgt ervoor dat Loet alle nieuwe films uit Amerika kan importeren. In New York ziet de Hagenaar met eigen ogen dat de geluidsfilm niet te stuiten is en de zwijgende film gaat verdrukken, al beweren de tegenstanders anders. Er zijn in die jaren nog mensen die geloven dat de geluidsfilm een hype is en overwaait.
Frits Prinsen
Loet Barnstijn is een ondernemer die innovatie niet als bedreiging ziet, maar als een kans. Omdat movietone nog veel gebreken kent, gelooft hij heilig in het systeem met de 78 toeren platen. Hij probeert een apparaat naar Nederland te halen, maar in Amerika is de vraag veel groter dan het aanbod, dus Barnstijn vangt bot.
Hij neemt zich voor om het heft in eigen handen te nemen en schakelt een bevriende ingenieur in van Philips in Eindhoven: Frits Prinsen. Beide heren reizen af naar Londen om allerlei demonstraties van de geluidsfilm bij te wonen en er de kunst af te kijken. Prinsen maakt volop aantekeningen
De crux zit hem immers in het synchroon laten lopen van plaat en film. Beide technieken zijn dan aardig ontwikkeld, alleen het mechanisme waardoor het synchroon loopt moet worden afgekeken van buitenlandse voorbeelden en waar mogelijk nog worden doorontwikkeld.
Prinsen is op persoonlijke titel meegereisd, zonder zijn werkgever te informeren, maar weer in Nederland besluiten ze toch open kaart te spelen met Philips en het bedrijf zover te krijgen in het avontuur te stappen. Na lang soebatten weet Barnstijn een van de directieleden te overtuigen. Prinsen krijgt een paar maanden tijd om het mechanisme uit te denken.
Hij laat de projector en de grammofoon op dezelfde snelheid draaien, doordat beide toestellen door een drijfriem aan elkaar zijn verbonden. Als beide apparaten na de opstart op stoom zijn geraakt en dezelfde snelheid hebben, wordt een magneet uitgeschakeld, waardoor de toonarm op de plaat zakt.
Prinsen geeft op 21 december 1928 een eerste geslaagde proefvoorstelling voor enkele ingewijden. Hij en Barnstijn zijn klaar om de directie van Philips te imponeren, aan wie ze op 4 januari 1929 een demonstratie mogen geven. Ook de heren in Eindhoven zijn dolgelukkig. Ruim twee weken later is dus de pers aan de beurt.
Tijdens de demonstratie laat Barnstijn een paar korte films zien en horen, waarbij de aanwezige verslaggevers het wonder met eigen ogen en oren kunnen beleven.
Octrooi
‘Geconstateerd moet worden, dat het geluid van verfijnde kwaliteit was en dat bij de zangnummers alles woord voor woord en zonder bijgeluiden te verstaan was’, schrijft een van de verslaggevers een dag later.
Het nadeel is wel dat de 78 toerenplaten maar een beperkte lengte hebben. Hierdoor kunnen alleen korte films van geluid worden voorzien. Barnstijn heeft Prinsen al aan het werk gezet om dit euvel op te lossen en binnen mum van tijd komt Prinsen met een verbeterd systeem waar gebruikgemaakt wordt van meerdere 33 toeren platen die meer geluid dragen. Voor een hele speelfilm zouden dan wel twee loetafoons nodig zijn. Barnstijn vraagt octrooi aan voor dit model.
Op 31 januari heeft de eerste voorstelling plaats in het Flora Theater in Utrecht, dat gerund wordt door Ies Barnstijn, een andere broer. De zaal zit vol met genodigden, vooral plaatselijke notabelen. Omdat de productie van de loetafoons nog op gang moet komen, heeft Barnstijn maar een apparaat tot zijn beschikking en vertoont hij die avond een aantal korte muziekfragmenten. Het wordt een daverend succes.
Deze vernieuwing heeft echter ook slachtoffers: het betekent het einde van de bioscooporkesten. ‘Het orkest, onder leiding van Hugo de Groot, was niet aanwezig’, constateert een verslaggever in Utrecht. ‘De orkestleden hadden misschien vrijaf omdat de machine hun werk heeft overgenomen. Wat moet er in de toekomst van hen worden? De musici raken hun baan kwijt en zullen waarschijnlijk permanent werkloos worden. De grammofoon is goedkoper en geduldiger.’
Een andere verslaggever mijmert: ‘Elke bioscoopexploitant die deze Loetafoon aanschaft, heeft een dubbel voordeel: ten eerste kan hij meteen alle films met muziek vertonen, zonder te hoeven wachten op het orkest. Ten tweede kan hij zelfs oudere zwijgende films vertonen met een grammofoonplaat naar keuze.’
Binnen twee jaar is elke bioscoop in het bezit van een of meerdere Loetafoons
De bioscoopeigenaar is dus niet afhankelijk meer van een orkest en dat biedt volop mogelijkheden. Niet elke bioscoop in de provincie kan bijvoorbeeld over een orkest beschikken en waar dat wel kan, is het oeuvre van dirigenten of solisten vaak beperkt. Met grammofoonplaten lijkt de keuze oneindig.
Een ander voordeel boven een orkest is dat de Loetafoon redelijk goedkoop wordt aangeboden: zesduizend gulden per apparaat, terwijl in Amerika het tienvoudige neergeteld moet worden voor een apparaat met vitaphone systeem. Als je daarbij besparing telt van het niet meer in hoeven huren van een orkest, vallen de kosten behoorlijk mee.
De Loetafoon vindt dus gretig aftrek, binnen twee jaar is bijna elke bioscoop in bezit van een of meerdere apparaten. De triomftocht van het apparaat duurt enkele jaren, tot midden jaren dertig, als het systeem wordt ingehaald door movietone. Dat inmiddels flink is doorontwikkeld en minder broos is dan het gedoe met de platen. Zo lopen de projecteurs tegen het probleem aan dat ze gewend zijn om een stukje uit de film te knippen als hij vastloopt en dat gebeurt nog wel eens. Daardoor lopen de beelden steeds minder synchroon met het geluid.
Niettemin neemt Nederland dankzij de Loetafoon een vooruitstrevende positie in de ontwikkeling van de geluidsfilm in Europa. Rond 1932 kunnen in nagenoeg alle Nederlandse bioscopen films met geluid worden vertoond en vanaf 1934 gaat Nederland zelf ook sprekende films produceren. Dat is mede te danken aan de moed en het inzicht van ras-ondernemer Barnstijn en het technische vernuft van Frits Prinsen.
Een exemplaar van het bijzondere apparaat staat tegenwoordig in het depot van het filmmuseum Eye in Amsterdam-Noord. Tussen een heleboel andere relikwieën uit de filmgeschiedenis. Tijdens de spaarzame rondleidingen is een exemplaar met eigen ogen te aanschouwen.
Vooruitziende blik
Barnstijn blijft pionieren en bouwt midden jaren dertig zijn eigen filmstudio’s in Den Haag, waarmee hij een boost geeft aan de nationale filmindustrie. Tijdens de oorlogsjaren verblijft hij als Jood veilig in Amerika. Als hij na de oorlog zijn door de Duitsers ingenomen bezittingen probeert terug te krijgen, maar geen gehoor vindt in Nederland, besluit hij niet meer terug te keren en neemt hij de Amerikaanse nationaliteit aan. Hij overlijdt in 1953.
In latere jaren wordt er wel eens lacherig gedaan over Barnstijn en zijn uitvinding. Maar mede dankzij de publicaties van Marcel Lindeman (doctoraalscriptie) en Karel Dibbets (het boek ‘Sprekende Films’) is de beeldvorming rond de Loetafoon en zijn naamgever veranderd en wordt Barnstijn algemeen erkend als een belangrijke filmpionier en ondernemer met lef en vooruitziende blik.
Lees meer over Loet C. Barnstijn:
Bronnen: Collectie TheaterSentiment/Eye Filmmuseum/Frank Roemer/ Delpher