Sommige mensen verdienen het. Om uit de krochten van de vergetelheid te worden getrokken en op een voetstuk te worden gezet. In het volle licht te staan. Al is het voor die ene laatste keer. Zo iemand is Cor Lemaire, de pianist die grote namen als Louis Davids en Wim Kan begeleidde, en die bovenal een voortreffelijke muzikant en componist was. ‘De man van duizend melodieën’, luidde de liefdevolle omschrijving van Annie M.G Schmidt 

In een Haarlems café ontmoet ik Paul Lemaire. De zoon van en ook musicus. Hij was slagwerker bij onder meer het Nederlands Philharmonisch Orkest, maar is nu met pensioen. Een groot deel van de vrijgekomen tijd gaat op aan de zorg voor de nalatenschap van zijn vader. Al heel lang wil hij daar iets mee, nu is er eindelijk tijd.

Al is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan, want de nalatenschap van Cor Lemaire is immens. ‘Ik heb thuis flink wat dozen en koffers vol foto’s, onuitgebrachte muziek en brieven van mijn ouders aan elkaar’, vertelt Paul. ‘Dat moet allemaal uitgezocht worden. Hij gooide alles in een koffer, deed hem dicht en dat was dat. Ik ben ook naar het muziekcentrum van de omroep gegaan. Daar ligt zoveel muziek van mijn vader, het is bijna ontmoedigend veel. Dat kan ik niet alleen, daar heb ik hulp bij nodig.’

Toch geeft Paul niet op. Over de reden is hij kort en duidelijk: ‘Mijn vader is gewoon vergeten en dat is niet terecht. Die man heeft prachtige muziek gecomponeerd, die iedereen kent, maar niemand weet dat hij het heeft geschreven. Neem ‘Ik zou je het liefste in een doosje willen doen’. ‘Dat is toch Harry Bannink’, zeggen mensen dan. Dat snijdt door mijn ziel.’

Het fundament ligt er inmiddels: een website die Paul heeft gevuld met het levensverhaal van de componist en clips van enkele hoogtepunten uit zijn oeuvre. We lezen hoe de jonge Cor, geboren in 1908 als zoon van acteur Jan Lemaire, eerst een klassieke opleiding volgt aan de Hoofdstedelijke Muziekschool aan de Keizersgracht en daarna naar het naastgelegen conservatorium gaat. Het is aanvankelijk zijn droom concertpianist te worden, hij verlaat het conservatorium met indrukwekkende cijfers. Hij krijgt zelfs de kans om door te gaan voor de ‘Prix d’Excellence’, maar daarvoor bedankt hij.

Inmiddels is Cor al druk aan het werk. Niet in de klassieke muziek, maar in de kleinkunst. Om zijn studie te kunnen bekostigen, moet hij schnabbelen en zo komt hij in het Flora Theater terecht, als pianist in een revue van Rido met Heintje Davids in de hoofdrol en Hakkie Davids als kapelmeester. Hij verliest zijn hart aan de lichte muziek en wordt binnen korte tijd een bekende naam in de cabaretwereld.

Zijn roem snelt hem vooruit. ‘Louis Davids zoekt je’, krijgt hij te horen en zo belandt Cor op de hoogste tree van de ladder, als begeleider en componist van de grootste artiest die Nederland in de vooroorlogse jaren kent. Na het overlijden van Davids in 1939 klopt Wim Kan aan. Als pianist van diens ABC-cabaret gaat Lemaire mee op tournee naar Nederlands-Indië. Wat een reis van honderd dagen moet zijn eindigt in een nachtmerrie. Als de Duitsers Nederland binnenvallen kunnen ze niet terug. Na de Japanse verovering van Nederlands-Indië belanden Lemaire, Kan en de andere Nederlanders in kampen.

Na barre jaren keren ze pas in 1946 terug in Nederland en pakken daar zo goed en kwaad als kan de draad weer op. De samenwerking met Kan houdt tot begin jaren vijftig stand. Nog grotere bekendheid vergaart Lemaire door zijn connectie met Annie M.G. Schmidt en Wim Ibo. Hij componeert de muziek voor de populaire radioreeks ‘Familie Doorsnee’ en vervolgens voor ‘Pension Hommeles’, een van de eerste televisieseries. 

De samenwerking met Schmidt levert enkele evergreens op. De scène waarin Donald Jones ‘Ik zou je het liefste in een doosje willen doen’ zingt is iconisch. In de loop van de jaren zestig houdt dit echter op en verschijnt Harry Bannink ten tonele. ‘Als mensen aan Annie M.G Schmidt denken, wordt Bannink in één adem genoemd. Hij kwam pas later, mijn vader was eigenlijk net te vroeg. Net voor de televisie. Toen ‘Pension Hommeles’ werd uitgezonden had bijna niemand nog een toestel.’

Met Donald Jones, Kees Brusse, Annie M.G Schmidt, Wim Ibo. Rechts Cor Lemaire. Nationaal Archief

Cor Lemaire wil meer dan in de schaduw staan van Wim Kan en Annie M.G. Schmidt. Hij richt ‘Trio Arabesque’ op met Cruys Voorbergh en Hetty Blok. ‘Dat heeft maar kort bestaan en is door onderlinge strubbelingen een zachte dood gestorven’, vertelt Paul. ‘Mijn vader was ontzettend conservatief in zijn werk, hij wilde niks weten van elektronica of elektrische gitaren. Alleen Jan Blok mocht van hem electrisch gitaar spelen. Het moest allemaal akoestisch en hij had niks met de moderne popmuziek die vanaf de jaren vijftig opkwam en daarmee heeft hij zich langzaam uit de markt geplaatst, denk ik.’

Ook het karakter van Cor draagt bij aan de tanende roem. ‘Hij was gesloten, maakte geen vriendjes en had een broertje dood aan het ‘Gooise matras’. Hij deed zijn ding en ging dan naar huis, maar zo werkt het niet altijd in die wereld. Je moet jezelf laten zien, netwerken, maar dat deed hij niet, hij kende het woord niet eens.’ 

Misschien heeft zijn gesloten karakter te maken met het kampverleden in Nederlands-Indië? ‘Daar moet ik het antwoord op schuldig blijven. Ik ben in 1954 geboren en ik heb geen idee wat er in het kamp is gebeurd. Ik weet alleen dat hij meteen in het ziekenhuis belandde met een dubbele maagperforatie, wat al aangeeft dat het allemaal geen pretje geweest moet zijn. Maar hij heeft er ons nooit iets over verteld en ik weet ook niet hoe hij voor die tijd was.’

‘Ook over zijn jaren met Louis Davids heeft hij met ons nooit gesproken. Hij communiceerde met muziek en dat was als kind best wel eens vervelend. Ik wilde wel eens een goed gesprek voeren met mijn vader, maar dat bleef altijd lastig. Politiek, daar wilde hij het wel over hebben. Hij was zeer geëngageerd, op zijn manier dan. Cuba was de nieuwe heilstaat, maar in mijn ogen was hij toch ook wel een salonsocialist. Hij droeg maatpakken en liet zich met de taxi rijden. Hij was namelijk best ijdel, wilde heel graag de aandacht op zichzelf gevestigd hebben.’

Het gezin Lemaire woont in een huurhuis in de Dintelstraat in Amsterdam. ‘Ik herinner me nog hoe mijn vader daar aan het componeren was. In de achterkamer stond de vleugel, voor had je de woonkamer en aan de zijkant de eetkamer. Mijn vader liep dan in diepe concentratie heen en weer door het huis, hij schreef met zijn vulpen aan de eettafel en liep vervolgens door woonkamer naar de vleugel. Ondertussen sigaretten rokend.’

Echtgenote Greet Panman, artiestennaam Iris Man, bestiert het huishouden. ‘Mijn moeder was vijftien jaar jonger. Een gefrustreerde pianiste’, vertelt Paul. ‘Ze was in Nederlands-Indië geboren en had in een kamp gezeten met Corry Vonk (de vrouw van Wim Kan, red.). Ze wilde naar het conservatorium in Amsterdam, maar dat kon niet omdat de oorlog uitbrak. Corry heeft in het kamp samen met mijn moeder een cabaretgroep opgezet. Na de oorlog kon ze eindelijk naar Nederland en toen mijn vader in het ziekenhuis belandde, werd mijn moeder door Corry als plaatsvervanger gevraagd voor het ABC-cabaret.’

Kunstenaars zijn nu eenmaal niet van die topopvoeders

Zodra Cor uit het ziekenhuis komt en zijn werk hervat, maakt hij kennis met Greet. Ze trouwen en krijgen twee kinderen. ‘Het was geen goed huwelijk. Mijn moeder was een gefrustreerde vrouw, kon haar droom niet waarmaken vanwege het moederschap. Zo was dat in die tijd en dat heeft haar altijd dwars gezeten. Ze studeerde vaak op de piano thuis, maar dat was een nare ervaring voor mij als kind, want het bracht een negatieve sfeer. Het lukte gewoon niet meer, het kampverleden zal ook wel meegespeeld hebben. In die zin heb ik geen leuke jeugd gehad.’

‘Mijn vader was zachtmoedig, maar wel een vader op afstand. Echte kunstenaars zijn nu eenmaal niet van die topopvoeders’, zegt Paul met een relativerende lach. ‘We deden niet veel samen, we zijn een keer naar de film geweest, ‘All the president’s men’. Ook heeft hij me wel eens geholpen met de muziek. Ik ben van huis uit een drummer en had aanvankelijk weinig interesse in klassieke muziek, maar wilde toch naar conservatorium en een afdeling lichte muziek was er destijds nog niet. Toen heeft mijn vader me enige weken solfège gegeven, maar dat ging niet met heel veel enthousiasme.’

Is zijn vader trots dat zijn zoon hetzelfde vak kiest? Paul kan die vraag moeilijk beantwoorden. ‘Er was vroeger een programma dat heette ‘Kom eens langs op Slot Zeist’, met Karel Prior. Dat werd live op radio uitgezonden en elke keer stond een gast centraal die het muzikale programma mocht bepalen. Ook mijn vader werd daar een keer voor uitgenodigd. Ik had een week eerder voor het eerst de ‘Sacre du Printemps’ van Stravinsky gespeeld. Nou was Stravinsky voor mijn vader een held en dan te bedenken dat zijn zoon dat stuk in het Concertgebouw speelde. Karel wist daarvan en vroeg mijn vader ernaar. Die zei alleen: ‘Nou, dat heeft hij goed gedaan.’ Dat was het. Ik zat op de eerste rij en dacht: Allemachtig man, kun je misschien ietsje trotser zijn.’

‘Toch heb ik daar geen last meer van. Ik ben toch trots op mijn vader, hij communiceerde met zijn muziek. Op een gegeven moment wilde hij dat ik naar een stuk muziek luisterde, de ‘Vioolsonate’ van Lekeu. Hij had alleen maar een cassetterecordertje, waarmee hij me het tweede deel liet horen. Het was zo prachtig, dat ik geëmotioneerd raakte. Toen liep mijn vader weg. Kun je je dat voorstellen? Hij kon de emotie kennelijk niet aan.’ 

In de jaren zestig werkt Cor onder meer samen met Caroline Kaart en verzorgen ze enkele optredens voor televisie. Hij schrijft verder filmmuziek en werkt voor allerlei theatervoorstellingen. Tijdens zijn leven krijgt hij de nodige erkenning. Wim Ibo wijdt een speciale televisie-uitzending aan de componist, hij wordt onderscheiden met een Gouden Harp en als Cor in 1973 zijn vijftigjarige jubileum viert, wordt hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. 

Toch trekt hij zich in de laatste jaren steeds verder terug uit het openbare leven. Met de muziek van de jaren zestig heeft hij niks. ‘Ik vind dat we, wat mijn vak betreft, kwalitatief erg achteruit gaan’, stelt hij in 1969. ‘Weinig originaliteit, weinig spankracht, eindeloze herhalingen van motieven, kortom een beetje armoede. Ik ben niet zo zeker van mijn zaak, misschien komt er iets terug waar ik bij pas. Maar er komt niet zo vaak iets terug. Misschien is deze tijd het einde van de tijd waarbij ik heb gehoord.’

Was hij verbitterd? ‘Dat kan ik niet beamen’, antwoordt Paul. ‘Hij was berustend en had het wel gezien. Ik was 27 toen hij in 1981 overleed. Misschien was hij gewoon moe. Ik heb hem nooit horen klagen. Hij gaf ook nooit af op anderen, heb hem nooit iets negatiefs over collega’s horen zeggen.’

Tijdens de tournee in Ned.-Indië. Een hotel in Bandoeng

De tijd heeft de herinnering aan Cor Lemaire vervaagd, terwijl er zoveel moois is dat gekoesterd zou moeten worden. Het is inmiddels de levensmissie geworden van Paul Lemaire. Zo trekt hij door het land met een bewerking van de kindervoorstelling ‘Een fluitje van een cent’, die Cor samen met Annie M.G. Schmidt schreef. ‘Maar het is heel moeilijk te verkopen. Je merkt dat theaters in deze tijd niet echt meer geïnteresseerd zijn.’

Paul geeft niet op. Hij probeert een documentaire van de grond te krijgen en wil de prachtige liedjes van zijn vader een nieuw leven geven. Cor heeft in het kamp muziek geschreven op gedichten van Carl Sandburg. Acht van deze liedjes heeft Paul weten te achterhalen en die probeert hij nu uitgevoerd te krijgen. ‘Dat zijn songs van wereldklasse. Als je vader later had geleefd, had hij gouden platen gekregen en was hij misschien wereldberoemd geworden’, zei Wim Ibo altijd.’

‘Ik vond het vroeger niet leuk als ze me vroegen of ik de ‘zoon van’ was. Cor Lemaire was een klinkende naam in die tijd. Nu ben ik trots op wat hij bereikt heeft. ‘Zonder jou’, ooit gezongen door Conny Stuart, vind ik het allermooiste, met een prachtige tekst van Annie. Ik kan het nog steeds niet horen zonder emotioneel te worden. Maar ook ‘Alie Cyaankali’ en ‘Regenliedje’ zijn leuk. Mijn vader kon ook heel humoristisch zijn.’

‘Hij mag gewoon niet vergeten worden’, besluit Paul. ‘Hij was niet alleen een goede componist, maar ook een geweldige pianist. Hij heeft de kleinkunst op een hoger peil gebracht, harmonisch, melodisch en ritmisch. Voor die tijd zijn de muziek en de begeleiding eigenlijk vrij eenvoudig, harmonisch gezien. Mijn vader gebruikte liggingen op de piano, die voor die tijd niemand deed. En dan ook nog al die prachtige liedjes geschreven met Wim Kan en Annie M.G. Schmidt. Het is cultureel erfgoed. Niet meer, niet minder.’