De Optimist
Na zes jaar lang een amateurgezelschap te hebben geleid, waagt Ben ter Hall in 1942 de grote stap. Met de revue ‘De Optimist’ wordt de 30-jarige Arnhemmer eindelijk beroepsproducent. Hiermee treedt hij in de voetsporen van zijn beroemde oom, maar de omstandigheden zijn niet makkelijk. Zal het hem lukken de familienaam in ere te houden?
Die oom is niemand minder dan Henri ter Hall, de grondlegger van de revue in Nederland en in de jaren tien en twintig de meest toonaangevende producent op dit gebied. Jaarlijks trekt hij volle zalen met imponerende revues, waarin zijn ster Buziau de absolute publiekstrekker is. Maar er is ook een schaduwzijde. Het gaat om grootschalige en complexe ondernemingen die veel geld en energie kosten, terwijl het publiek steeds veeleisender en de concurrentie steeds dwingender wordt. In 1929 vindt Ter Hall het welletjes en trekt hij zich plotsklaps uit de theaterwereld terug en gaat de politiek in.
Neef Ben blijkt al vroeg uit hetzelfde hout te zijn gesneden. Als kind ziet hij met eigen ogen hoe zijn oom te werk gaat en mag hij mee als de bonte stoet door de stad trekt om reclame te maken voor de revue. ‘Meerijden op de wagen, dat vond mijn vader geweldig’, vertelt Henri, de zoon van Ben, die naar de voorvader vernoemd is. Het contact met de iconische oom blijft volgens hem ook in de latere jaren goed – ‘al vond mijn moeder hem een beetje een patser’- en de oude Ter Hall maakt nog mee dat zijn neef de traditie voortzet.
Als jonge kerel verhuist Ben in de jaren dertig van het kunstenaarsdorp Bergen in Noord-Holland naar Arnhem en het verhaal gaat dat hij zijn biezen pakt om een verloren liefde te vergeten. In zijn nieuwe woonplaats ontpopt hij zich rap als een organisator pur sang. Hij richt een tennisvereniging op en initieert tal van feestavonden. Als hij eind 1936 Ben Ter Hall’s Revue Gezelschap opzet, begint de Arnhemse verzekeringsagent al een bekende verschijning te worden in het rivierenland.
Met de voorstellingen laat Ter Hall zich graag inspireren door de actualiteiten. Zo brengt hij in het voorjaar van 1937 in Arnhem een revue op de planken naar aanleiding van het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard. En als Co’s Transformatorenfabriek in Nijmegen 25 jaar bestaat, vragen ze de jonge Ter Hall een revue op maat te maken. De beer is los en het ene na het andere project ziet het levenslicht. In het seizoen 1939-40 haalt hij de kranten met feestavonden voor gemobiliseerde militairen en een succesvolle benefietvoorstelling voor de oorlogsslachtoffers in Finland, het land dat in april 1940 overlopen wordt door Nazi-Duitsland.
‘Ben ter Hall en de zijnen dienen ook de gemeenschap’
Als op 10 mei de Duitse troepen ook ons land binnenvallen, dreigen alle plannen en ideeën tot stilstand te komen, maar niets is minder waar. Ondanks de Kultuurkamer, strengere regels en de wrede vervolging van de joodse artiesten, worden de bezettingsjaren de hoogtijdagen van het Nederlandse amusement en ook Ben ter Hall lift volop mee op de behoefte aan vertier. Hoewel hij nog altijd amateur is, telt zijn gezelschap inmiddels ruim veertig mensen en worden de revues die hij schrijft en produceert steeds ambitieuzer.
Vanaf eind 1940 brengt hij zijn revue ‘Lachen Zonder Bon’ in de theaters van Zutphen, Doetinchem en Velp om af te sluiten in het Rembrandt Theater en de Stadsschouwburg van zijn thuisstad. Vanwege groot succes worden ook Tiel en Oss aan deze reeks toegevoegd. Broer Gerard ter Hall draagt zorg voor de boekhouding en maakt de opbrengst zoals gebruikelijk over naar goede doelen. Het gezelschap draagt 260 gulden af aan de slachtoffers van een bomaanval in Gaanderen en 800 gulden aan de organisatie Kleuterzorg. Dit levert ze tal van loftuitingen op in de plaatselijke kranten. ‘Ben ter Hall en zijn mensen spelen dus niet zomaar voor hun pleizier, al is dit een voorname factor, ze dienen daarnaast ook de gemeenschap.’
Aan de volgende revue ‘Kermis’ die Ter Hall in 1941 schrijft en produceert, werken maar liefst zestig personen mee, onder wie twintig danseressen. Het orkest bestaat uit vijftien muzikanten, bijna tweehonderd kostuums zijn vervaardigd door vrijwilligers en het gezelschap kan beschikken over een groot aantal decors en rekwisieten. De voorstellingen op 22 en 23 november in de Stadsschouwburg in Arnhem zijn dan ook snel uitverkocht. Amateurs of niet, met zijn gezelschap is Ter Hall een begrip geworden in Arnhem en wijde omgeving. Zijn eigen sterren Wout Vroom, Martien Pijl en Fred Fagel genieten regionale bekendheid.
In de herfst van 1942 besluit Ter Hall het roer om te gooien en beroeps te worden. De directe aanleiding vormt een conflict op het werk. De Arnhemmer zou medevennoot van een assurantiebedrijf worden, maar wordt uiteindelijk afgescheept met een ondergeschikte positie. ‘Toen ik dat hoorde ben ik op de fiets gestapt en naar huis gereden’, vertelt Ter Hall later in het boek ‘Honderd Jaar Carré’. ‘Onderweg heb ik tegen mezelf gezegd: En nu ga ik mijn eigen revue beginnen. Achter mijn huis heb ik een garage gehuurd en zo ben ik voor mezelf begonnen.’
Op 26 oktober meldt Ter Hall in de Arnhemse Courant dat hij met zijn nieuwe revue ‘De Optimist’ een nieuwe weg inslaat. ‘Als men vele jaren successen mocht boeken met het brengen van grote revues, als men daarbij de naam Ter Hall draagt én familie is van de grondlegger van de Nederlandse revue, dan is de verleiding groot om het ook eens anders dan als amateur te proberen.’ De jonge producent maakt handig gebruik van zijn afkomst, zo herinnert hij zich later: ‘Kapitaal had ik niet, maar de naam Ter Hall had nog steeds veel goodwill. Iedereen hielp me, het was een soort erekwestie.’
De Optimist zal op 1 januari 1943 in première gaan in de Stadsschouwburg van Arnhem, want Ter Hall belooft zijn thuisstad trouw te blijven. Zijn regionale sterren prijken nog steeds op de affiche, maar ondertussen heeft hij wel de bekende Willy Schootemeijer (‘Ik hou van Holland’) als componist en orkestleider aan zijn troupe toegevoegd.
De regionale pers en zijn trouwe aanhang houden de adem in. ‘De heer Ter Hall stelt zich tot doel de traditie en reputatie door zijn oom opgebouwd, in moderne vorm te doen herleven. Het zal uiteraard van de tijdsomstandigheden afhangen, of deze plannen verwezenlijkt kunnen worden.’ Ter Hall kiest inderdaad niet de makkelijkste periode om van theater zijn beroep te maken. Zoals gezegd, de behoefte aan vertier is groter dan ooit, maar vanaf 1943 wordt de schaarste nijpender en dat maakt het lastig om een revue optimaal aan te kleden.
‘De titel ‘Optimist’ zegt dan ook alles’, schrijft Ter Hall in het voorwoord van het programmaboekje. ‘Blijven wij niet allen optimist, ondanks alles, vertrouwend op betere tijden, waarin de zware beperkingen van nu zullen zijn opgeheven?’
De Arnhemmer doorstaat de vuurdoop echter glansrijk, want de recensies na de première zijn prima. ‘Ben ter Hall stelt zijn publiek zeker niet teleur. In Fred Fagel en Martin Vroom bezit het gezelschap twee krachten, die al spoedig de lachers op hun hand hebben. Er is vlot gespeeld, het tempo wordt zo snel mogelijk opgevoerd en de aankleding is, gezien de mogelijkheden van het ogenblik, zo goed als men het maar kan verlangen.’
Na enkele voorstellingen in Arnhem trekt Ter Hall langs diverse theaters door het land, waarbij hij zelfs het verwende publiek in het westen weet te vangen. In maart heeft hij al de 50.000ste bezoeker mogen verwelkomen. Ter Hall is er niet de man naar om lang op zijn lauweren te rusten. Hij bedenkt ‘Rob en Bob in Sprookjesland’, een revue voor kinderen, en werkt uiteraard aan een waardige opvolger voor ‘De Optimist.’ ‘Hoe drukker hoe beter, hoe meer stress hoe liever. Dat is een typisch Ter Hall-trekje’, vertelt zoon Henri. ‘Ze hebben het nodig en zoeken het gewoon op.’
Met de revue ‘Koning Lach’ is Arnhem te klein geworden voor de ambitie van Ter Hall. Hij mikt op Amsterdam en schiet raak. Op 1 juli 1943 gaat de voorstelling in première in Carré, om daar twee maanden te blijven, profiterend van de rustige zomerperiode. Van zijn oude gezelschap is alleen Fred Fagel nog overgebleven. De regionale helden hebben plaatsgemaakt voor klinkende namen als Octave van Aerschot en Emmy Arbous. ‘Zelfs in het ballet, het koor en het orkest zitten geen Arnhemmers meer’, schrijft de krant in zijn thuisstad. ‘De Ter Hall revue wordt losgeweekt van haar bakermat. Het is anders moeilijk om ‘au sérieux’ te worden genomen door een Amsterdams publiek. En het mag worden gezegd, dat het de eerste avond al ruim is opgekomen.’ Toch zijn niet alle banden verbroken. De meeste requisieten worden nog in Arnhem in elkaar geknutseld.
‘Kostuums, pruiken en rekwisieten zijn spoorloos verdwenen’
‘De revues gingen eigenlijk nergens over’, vertelt Ben ter Hall vele jaren later. ‘Het was luchtig amusement. Een sketch, een liedje, een dansje. Wat we deden in de revue was het scheppen van situaties waarin onverwachte, komische dingen gebeurden.’ Van de Duitse autoriteiten had hij geen last. ‘Mijn finales waren altijd rood, wit en blauw en daar heb ik nooit last van gehad. De censuur die er was kwam uit het volk, maar dat kende ik al van voor de oorlog. Je moest toen zowel het protestante als het katholieke deel van de bevolking binnen zien te krijgen, die tegenstelling was toen heel sterk, daardoor zorgde je er voor dat er geen onvertogen woord viel.’
Ook in de zomer van 1944 staat Ter Hall in Carré met zijn derde professionele revue: ‘Met slaande trom’. Terwijl de première plaatsvindt, rukken de geallieerden op in Frankrijk en komt de dreiging van oorlog steeds dichterbij. Ondanks de moeilijke omstandigheden is het Ter Hall toch weer gelukt een grote revue op de planken te brengen, maar de vreugde duurt niet lang. In augustus wordt er ingebroken in het theater, waarbij alle herenkleedkamers worden leeggeroofd. ‘Kostuums, pruiken en rekwisieten zijn spoorloos verdwenen’, meldt de pers. ‘Van de daders ontbreekt tot nu toe ieder spoor. Het gezelschap van Ter Hall is door deze diefstal zeer gedupeerd, maar dankzij de spontane medewerking van collega’s hoeven de voorstellingen niet te worden gestaakt.’
Een maand later is het toch einde verhaal voor Ter Hall. Tijdens de Slag om Arnhem wordt zijn inventaris vernietigd en komt het culturele leven in Nederland grotendeels stil te liggen. Daarmee is de kortstondige loopbaan van Ben ter Hall tot een einde gekomen. Na de oorlog keert hij niet meer terug naar het beroepstoneel, hij handelt een periode in vlees en wordt vervolgens hoofdinspecteur verzekeringen. De gloriejaren van de revue behoren sowieso tot het verleden.
De stroom aan ideeën en de organisatiedrift is nooit opgehouden. Hij zet zijn stad nog vele malen op stelten met allerlei gelegenheidsvoorstellingen en grote projecten als ‘Parijs in Arnhem’ en ‘Eutopia’. Op latere leeftijd weet hij meermalen de publiciteit te halen als amateurschilder. Hij sterft op 83-jarige leeftijd in Arnhem, de stad die zijn belangrijkste podium is gebleven.
‘Hij kon het niet laten en bleef organiseren’, vertelt zoon Henri. ‘Spijt van de revuejaren heeft hij nooit gehad. Ook geen hartzeer dat het was opgehouden. Het ging hem denk ik niet zozeer om het theater. Hij was een man van ideeën, hield van ondernemen en organiseren. Daar zat de liefde voor hem. Ik verkocht gewoon gebakken lucht, vertelde hij wel eens in verwondering. Iets dat niet tastbaar was. En daar genoot hij van.’
‘De revue is de vulling van mijn leven geweest’, zou Ter Hall zelf later in een interview zeggen. ‘En ik ben er nog steeds goed gek van.’
Bronnen: Collectie TheaterSentiment, Interview Henri ter Hall jr, Honderd Jaar Carré – Peekel, Meerlo, Santing, Weekblad Cinema en Theater jaargang 1943, Delpher