De rusteloze ziel van Mien Vermeulen
Een bescheiden kring van toegewijden omringt de groeve, waarin zojuist de houten kist zachtjes is neergelegd. Het is vrijdagmiddag, 2 augustus 1929. De hemel is stralend blauw zonder een wolkje en een zachte bries speelt met de bladeren van de bomen. Te midden van het majestueuze decor van begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag nemen een moeder, gebroken van verdriet, en een handvol vrienden afscheid van Mien Vermeulen. De actrice die haar roeping op het toneel had gevonden, maar nergens een thuis kon vinden.
Bijna alle kranten berichten over het overlijden van Mien Vermeulen op slechts 44-jarige leeftijd. Korte artikelen vermelden haar korte, maar indrukwekkende carrière in het theater. ‘Een ernstig en toch geestig talent, dat niet volledig tot bloei kon komen, is verloren gegaan’, karakteriseert een van de journalisten.
Mien heeft bij verschillende gezelschappen gespeeld. Eerst bij ´Het Nederlandsch Toneel´, daarna volgden engagementen bij ´Het Rotterdamsch Toneel´ en ´Het Rotterdamsch Hofstad Toneel´. De laatste jaren treedt zij nauwelijks meer in het licht, lijkt ze verdwenen Soms is ze er weer, voor heel even, om ergens een kleine rol te spelen. Daarna vlucht de rusteloze ziel weer weg.
Mien bezit de twijfelachtige gave om vooral veelbelovend te zijn, zonder echt door te breken. Gedurende de vijftien jaar dat ze op het podium staat, blijft ze voornamelijk bijrollen spelen, waarmee ze desondanks enige bekendheid verwerft.
‘Mien bezat talenten die haar tot een groot actrice hadden kunnen maken’, schrijft een bevriende journalist kort na haar overlijden. ‘Haar uiterlijk, haar stem, maar vooral haar gevoel en temperament vormden de basis voor een artiest die tot grote hoogten had kunnen stijgen. Helaas heeft ze met die prachtige gaven niet verder kunnen komen dan een actrice die geliefd was om haar spel en waar kenners flitsen van een groot talent in zagen, dat echter onontwikkeld is gebleven.’
Verlangen
Het leven van Mien begint in de havenstad Den Helder. Daar voelt ze de wind, proeft ze het zout van de zee. Ze wordt er in 1885 geboren als Wilhelmina Duinker. Haar vader is zeeman. Misschien dat daar het rusteloze verlangen vandaan komt, dat haar een leven lang opjaagt. De golven, de haven, de zeelui.
Mien wordt aan de kweekschool in Apeldoorn opgeleid voor onderwijzeres. Ze houdt van schrijven en stuurt haar gedichten op naar allerlei tijdschriften. Poëzie waar weemoed uitspreekt:
O, blijf stil zitten in het licht,
Laatst avondlicht op je donker haar.
Verdrijf het nu niet met dwaas gebaar
Van stout klein jochie, jij groote man.
Het licht is innig, week en droef,
En morgen is ver jou trouwe gezicht,
Dan zit ik alléén in ’t avondlicht
Om jou te schreien, mijn lief, mijn man.
Ik zie je oogen wijd-open, stroef,
En je handen genepen in pijn-gebaar,
En je hoofd gebogen, als was ’t te zwaar –
Gebogen in val van avondlicht.
Ze wordt verliefd op Nico Vermeulen, ook een zeeman, en volgt hem naar het toenmalige Nederlands-Indië. Ze vestigen zich in Soerabaja, waar ze gedichten blijft schrijven en werk vindt als redacteur bij verschillende tijdschriften.
In 1910 zet ze haar eerste stappen op het toneel, aanvankelijk door het voordragen van verzen. ‘Ik herinner me een jonge en tengere vrouw met de mooiste, levendige donkere ogen die ik ooit heb gezien”, herinnert schrijver Henri Borel zich. “Ze droeg gedichten voor met een stem die trilde van nervositeit, maar met diepe emotie en een stralende expressie op haar bleke gezicht.’
Kort daarna maakt Mien een afspraak met de schrijver. ‘Ze wilde me alleen spreken. Ze was erg zenuwachtig en angstig. Ze vertelde dat ze graag in het theater wilde en vroeg om advies.’ Borel heeft een uitgebreid gesprek met Mien, waarin hij haar eigenlijk afraadt om de stap te wagen.
Het lijkt er even op dat Mien het advies opvolgt. Ze vindt een nieuwe passie in de theosofische beweging en verslindt stapels boeken. Enkele maanden later belandt ze echter toch op het toneel, nadat ze in contact komt met acteur Henri Brondgeest, die met zijn gezelschap door Indië reist.
Tot grote ergernis van Borel. ‘Henri heeft haar het hoofd op hol gebracht en haar een mooie toekomst voorgespiegeld.’ Hij geeft Mien meteen de hoofdrol in het stuk ‘Le Voleur’. Borel is niet onder de indruk: ‘Ik vond haar spel destijds erg zwak, omdat ze zo ongracieus liep en hoekig was, met totaal gebrek aan vorm, uitbeelding en dictie.’ In diezelfde periode doet ze kort mee in het cabaret van Jean-Louis Pisuisse en Max Blokzijl, die op dat moment ook op tournee zijn in het oosten.
Het toneel wordt uiteindelijk toch haar roeping. In 1912 keert ze terug naar Nederland en doet ze met succes auditie voor de toneelschool. Twee jaar later krijgt ze dankzij de oude acteur Jan C. de Vos een engagement bij ‘Het Nederlandsch Toneel’. Deze nestor van het Nederlandse toneel heeft een grote impact op Mien gehad.
Onvoltooid talent
Jaren later zal ze hem hartelijk bedanken in een open brief bij zijn afscheid: ‘Dankzij u heb ik de Nederlandse kunst leren begrijpen en liefhebben. U heeft in mij iets ontwaakt, versterkt en bevestigd: het geloof en de liefde voor ons Nederlandse werk.’
Haar hoogtepunt beleeft ze in het stuk ‘Pygmalion’ van Bernard Shaw. Wanneer hoofdrolspeelster Greta Lobo ziek wordt, mag Mien de rol van Eliza Doolittle op zich nemen. Het wordt een daverend succes, maar een dat ze daarna nooit meer zal evenaren. In Amsterdam krijgt ze geen grote rollen meer en daarom vertrekt ze naar Rotterdam. Daar speelt ze bijrollen in stukken als ‘Hedda Gabler’ en ‘Steunpilaren van de Maatschappij’ van Ibsen.
Alle toneelrecensenten zijn het erover eens, wanneer ze terugkijken op haar korte carrière, en noemen haar onvoltooide talent. Zoals Borel het verwoordt: ‘Ze is nooit in staat geweest om het ongracieuze en slechte lopen op het toneel af te leren. Maar ik wist wel dat ze een prachtig temperament had en dat er veel potentie in haar zat. Een talent dat wachtte op een niet-bestaande regisseur van topniveau om tot volledigheid te komen.’
Ze voelde zich altijd opgejaagd, verlangend naar het verre en onbekende
Henri Borel
In de vroege jaren twintig verandert ze haar leven. Ze scheidt van haar echtgenoot en stopt kort daarna met acteren. Langzaam verdwijnt de rusteloze zoeker uit beeld. Af en toe dringen vage geruchten door tot haar voormalige collega’s. Ze zou door Europa reizen, in Zwitserland verblijven en naar Italië gaan. Daar zou ze worden opgenomen in het huishouden van een vriendin die in de steek is gelaten door haar man en achterblijft met vijf kinderen.
Mien en Borel ontmoeten elkaar nog steeds af en toe en voeren dan lange gesprekken. ‘Ze gaf steeds aan geen rust te vinden in het alledaagse leven. Ze voelde zich altijd opgejaagd, verlangend naar het verre en onbekende’, herinnert de schrijver zich.
In juli 1929 is Mien het zoeken moe en berooft ze zichzelf van het leven in haar woning in Den Haag. Op 30 juli, om zeven uur ’s avonds, wordt haar lichaam gevonden. De dood heeft haar al geruime tijd achtervolgd, zo blijkt uit een van Mien’s verzen:
Zo weet dat ik u roep, en wees niet bang, niet bang,
Maar denk aan het verbond, dat eens wij samen sloten.
Ik worstel met de dood, die loert al lang
Het rode leven uit mijn borst te stoten.
De vrijdag daarop begeleiden haar dierbaren Mien naar haar laatste rustplaats, omringd door de hoge bomen van Oud Eik en Duinen. Onder de aanwezigen bevindt zich dichteres Fanny Redengius-Salomonson, een goede vriendin van Mien. Zij weet haar verdriet treffend te verwoorden in een gedicht, dat ze opdraagt aan Mien Vermeulen, de rusteloze en eeuwige zoeker:
Toen ik ontwaakte vond ik de aarde donker
ijskoude wind woei mij verkillend aan
Eenzaam, of dicht bijeen, in kleine groepen
zag ik mensen door het leven gaan
Hun denken meest in eigen kring besloten
Op eigen weg en doelgericht alleen
De stem der and’ren kon hun niet bereiken
Hun wegen liepen al te wijd uiteen
Bronnen: Collectie TheaterSentiment/Jaargangen Het Toneel/Delpher/Bron poëzie: Koninklijke Bibliotheek