De wraak van Theo Bouwmeester
Een merkwaardig tafereel in Amsterdam. Het is de nacht van 6 op 7 oktober 1926 en een oude dame verlaat de Stadsschouwburg. Ze schrijdt plechtig langs een haag van jonge mannen. Ze houden een fakkel hoog en het vuur werpt een rode gloed over de gevel. Haar begeleider helpt haar het chique rijtuig in te stappen en omringd door een escorte ruiters begint ze aan een nachtelijke rondgang door de stad. Overal langs de route klinkt applaus. Het Amsterdamse publiek neemt vanavond afscheid van de grootste toneelactrice van haar tijd: Theo Mann-Bouwmeester.
Van de Stadsschouwburg trekt de stoet door de Leidsestraat in de richting van het Rembrandtplein. Ondanks het late uur is de stad in rep en roer. Het gejuich van de honderden nieuwsgierigen en bewonderaars overstemt het geluid van het hoefgetrappel op de klinkers.
Theo Mann-Bouwmeester is dan ook niet zomaar een actrice, ze is een levende legende, die met haar inmiddels overleden broer Louis tot de iconen van de Nederlandse toneelwereld behoort. Eerder deze avond heeft ze in de Stadsschouwburg haar afscheidsvoorstelling gespeeld. Als Liane Orland in ‘Het kind van de liefde’ van Henri Bataille, een rol waarmee ze in 1915 al veel succes oogstte.
Met een aaneenschakeling van staande ovaties, bloemen, geschenken en verheven loftuitingen van onder meer wethouder Wibaut is de 76-jarige actrice in de toneeltempel een waardig afscheid gegund. Na de plechtigheid wordt Theo Mann-Bouwmeester door de leden van het Amsterdamse studentencorps uitgenodigd voor deze triomftocht door de stad, waarin ze de afgelopen decennia zoveel succes heeft behaald.
En nu zit ze daar. Als een koningin, met een fier opgeheven hoofd laat ze het gejuich met een ingetogen glimlach over zich heenkomen. Ze voelt geen enkele gêne om in dat rijtuig te zitten en toegejuicht te worden, als hoofdrolspeler in deze opmerkelijke vertoning. Nee hoor. Want dit is wat haar toekomt. Als een tegemoetkoming, een zoete wraak voor alle vernederingen die ze de afgelopen jaren heeft moeten doorstaan.
De grote Theo Mann-Bouwmeester heeft moeten buigen, heeft haar hand moeten ophouden. De rust waar ze naar verlangt en het pensioen waar ze recht op heeft, zijn niet vanzelf gekomen. Ze hebben het haar af willen pakken. Maar vanavond is aan al deze ellende een einde gekomen. Zittend in het rijtuig, tijdens de glorieuze triomftocht, laat ze in gedachten de afgelopen jaren de revue passeren.
Zij belichaamt het Nederlandse toneel. Zij is voor het vak geboren. In 1850, als dochter van de bekende acteurs Louis Rosenveldt en Louise Bouwmeester. Ze gaat als Doortje Bouwmeester door het leven, omdat haar ouders ongehuwd zijn. Als zevenjarige staat ze al voor het eerst op de planken. Ze speelt als jonge vrouw jarenlang bij het gezelschap van haar broer, later bij Van Lier in het Grand Théâtre in Amsterdam. Ze heeft hard moeten werken voor het succes, moeten sappelen, maar ze breekt door en wordt in 1882 de eerste actrice van de Koninklijke Vereeniging Het Nederlands Tooneel (KVNT), die optreedt in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Ze verandert haar voornaam van Door naar Theo.
De rol van de tragische heldin is haar op het lijf geschreven. Als Maria Stuart, Badeloch, Madame Sans-Gêne of La Tosca stijgt ze tot grote hoogte in Nederland. Naar verluid is Koning Willem III een van haar bewonderaars.
Ze is drie keer getrouwd geweest. Haar laatste huwelijk met pianist en dirigent Gottfried Mann komt ten einde als hij in 1904 aan een geestesziekte overlijdt. Theo vindt troost in haar toneelwerk, haar ware grote liefde. Ze dompelt zich er in onder. In het repeteren, het spelen, maar ook in de bewondering. Dat was toen en is nog steeds zo. Ook deze nacht, als de Amsterdammers uit hun huizen komen om haar toe te juichen.
‘De aangename sensatie, wanneer mensen je opwachten, ’s avonds na de voorstelling, met albums om je handtekening in te zetten’, bedenkt ze zich. ‘Thuis briefjes ontvangen van oud en jong, met complimentjes. Jonge meisjes, die je op straat volgen tot aan de huisdeur en dan nog lang naar ’t huis staan te turen waar je woont. Een arm vrouwtje dat je even op de je arm tikt en je ’n paar vriendelijke woordjes toefluistert.’ Ze kan niet zonder. ‘Het is heerlijk, onvergetelijk en schenkt de allergrootste voldoening. En het besef dat je dat te danken hebt aan je talent en de volkomen overgave aan je arbeid, stemt dankbaar en gelukkig.’
Samen met haar al even legendarische oudere broer Louis speelt ze ruim 35 jaar bij de ‘Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel (KVNT)’, in een onaantastbare positie als de grote ster en vaste hoofdrolspeelster. Dat verandert als in 1917 de acteur en regisseur Eduard Verkade als artistiek leider wordt aangesteld. Hij brengt vernieuwende ideeën mee en de verwachting is dat het zal gaan botsen met de oudere generatie spelers, onder wie natuurlijk Theo Mann-Bouwmeester en Louis Bouwmeester.
Verkade is de representant van een meer ingetogen spel, dat haaks staat op dat van de oudere spelers, die groot geworden zijn in de hevige melodramatiek van de negentiende eeuw. Verkade is niet uit op gedonder en met een verzoenend gebaar zet hij beide Bouwmeesters in het openingsstuk: ‘De Roepstem van het Leven’ van Arthur Schnitzler. Maar het wordt een fiasco en de critici houden hun adem in. Wat zal Verkade doen? Hij houdt de beide acteurs aan, maar de spanningen nemen toe. Al heeft Theo minder heftige ruzies met Verkade dan haar broer Louis, die zijn biezen pakt.
Theo gooit het op een akkoordje met Verkade. Eind 1919 wordt haar contract verlengd tot en met het speelseizoen 1920/21 en wordt haar een pensioen beloofd van vierduizend gulden, vanaf het moment dat ze zich wenst terug te trekken uit de toneelwereld. ‘Dit toekomstig pensioen wordt aan mevrouw Mann-Bouwmeester nu reeds toegezegd als een erkennıng van haar verdiensten in afgelopen jaren’, schrijft Verkade. Zelfs als mevrouw Mann-Bouwmeester het gezelschap om een andere reden verlaat, blijft ze recht houden op het pensioen en ook mag ze als gast bij andere gezelschappen blijven optreden.
Dit alles wel onder voorwaarde dat de KVNT de Stadsschouwburg mag blijven bespelen en juist dat is in deze periode onzeker. Er zijn kapers op de kust. Ook de gezelschappen van Herman Heijermans en Willem Royaards zijn in de race om de vaste bespeler te worden van de schouwburg. Het is uiteindelijk het gemeentebestuur dat daarover zal beslissen. Naast de verdeeldheid om de aanpak van Verkade, zorgt deze onzekerheid ook voor de nodige spanningen binnen de vereniging, die al tientallen jaren de Stadsschouwburg haar thuis mag noemen.
Zo kondigt 1920 zich aan, maar de ellende is nog lang niet voorbij. Er breekt een staking uit onder de toneelspelers in Nederland en Theo Mann, een van de oprichters van de Nederlandse Toneelkunstenaars Vereniging, schaart zich onmiddellijk onder de stakers. Ze verschijnt niet in de schouwburg om haar rol van Badeloch te vervullen. Deze solidariteit met haar vakgenoten zal haar duur komen te staan.
In het voorjaar van 1920 is de staking ten einde en wordt de kwestie rondom de Stadsschouwburg opgelost door het gezelschap van Royaards op te laten gaan in de KVNT. Verkade stapt op, Royaards wordt de nieuwe leider, maar als Theo haar nieuwe baas herinnert aan het contract dat ze met Verkade heeft afgesloten voor het nieuwe seizoen, zegt hij van niks te weten. Sterker nog. Hij schoffeert de grote actrice met de korte mededeling ‘geen erfenissen te aanvaarden
Het is de morele klap die me zo ontzettend heeft getroffen
Theo Mann-Bouwmeester
Zo zit de grote Theo Mann-Bouwmeester zonder engagement, maar daar blijft het niet bij. Als ze vervolgens aanspraak maakt op het haar beloofde pensioen van vierduizend gulden, vangt ze eveneens bot. De Raad van Beheer, een commissie van notabelen die zakelijk leiding aan het gezelschap, meldt haar kil dat ze ‘volgens het reglement van de ondersteuningskas, geen aanspraak kan maken op een pensioen’. De raad meent dat ze door mee te doen aan de staking contractbreuk heeft gepleegd en daardoor kan fluiten naar het pensioen, waar ze zelf jarenlang aan mee heeft betaald.
Het is een harde klap voor de actrice. Op haar zeventigste jaar en na vijfendertig jaar onafgebroken trouw te zijn geweest aan ‘Het Nederlandsche Tooneel’ wordt ze op een grove manier aan de kant gezet. Publiekelijk vernederd en gestraft voor haar loyaliteit tegenover de stakende collega’s.
Tijdens haar glorieuze triomftocht door de stad, moet ze toch nog even terugdenken aan deze moeilijke tijd. De emotie doet haar handen ballen tot vuisten. ‘Als Royaards nu tenminste zelf had gekomen of had laten roepen, een pil kan toch wel een beetje verzacht worden. Het blijft dan een pil, maar niet zo lastig te slikken. Het is niet in de eerste plaats de financiële, maar wel de morele klap die me zo ontzettend heeft getroffen’, bedenkt ze. ‘Zo plotseling helemaal uitgeschakeld te zijn, zo weinig collegiaal behandeld te worden. Vijfendertig jaar onderdeel van een gezelschap te zijn en dan dit…’
Het conflict wordt in die periode breed uitgemeten in de pers. Tal van bemiddelingspogingen stranden, zelfs die van de Amsterdamse burgemeester. Mann-Bouwmeester, wanhopig omdat ze plotseling zonder werk en inkomen zit, wendt zich zelfs tot de minister en de koningin, maar ook daar krijgt ze nul op rekest.
De publieke opinie is echter op de hand van de actrice, waardoor de druk op de raad van beheer toeneemt. Uiteindelijk gaan de heren in december 1920 overstag en wordt Mann-Bouwmeester een toelage van vierduizend gulden per jaar toegezegd, maar nog steeds niet van harte. Mann-Bouwmeester moet zich nog allerlei pesterijen laten welgevallen, zo wordt de eerste uitbetaling van haar pensioen teruggetrokken als boete voor het deelnemen aan de toneelstaking. Uiteindelijk krijgt ze pas in juni 1921 voor het eerst haar toelage uitbetaald. Daarmee zou de vernedering klaar moeten zijn en de actrice, inmiddels de zeventig gepasseerd, van een rustige, oude dag moeten kunnen genieten. Terugkijkend op een lange en succesvolle loopbaan en de onstuimige finish wegpoetsend met mooie herinneringen.
Maar helaas, na vier jaar al begint het gedonder opnieuw, zodra bij Theo Mann-Bouwmeester een brief van de raad van beheer op de mat valt. Tot haar ontsteltenis leest ze dat de kas van de KVNT leeg is. Met andere woorden: ze kan opnieuw fluiten naar haar pensioen en weer raakt de ‘grande dame’ van het Nederlandse toneel in geldnood. Ze moet vanaf nu zien rond te komen van tien euro per maand, die ze verkrijgt uit de verhuur van een klein huisje dat ze van haar spaarcenten had gekocht.
Uiteraard wordt de kwestie ook dit keer breed uitgemeten in de pers. Het merendeel van het Nederlandse publiek en Theo’s vakgenoten leven met haar mee. Op een enkele ingezonden brief na, waarin wordt geopperd dat andere artiesten ook geen steun krijgen en mevrouw Bouwmeester maar had moeten sparen.
Theo verbijt zich, als ze aan dat soort reacties terugdenkt. ‘Het is niet puur een geldkwestie’, bedenkt ze. ‘Natuurlijk richt men zijn leven in naar de omstandigheden, waarop men kan rekenen, maar gelukkig kan ik altijd leunen op veel persoonlijke vrienden, die me heus niet aan mijn lot overlaten. Maar de morele klap, nee, die is nooit, nooit meer, met geen tienduizenden goed te maken.’
Dat ze weer haar hand heeft moeten ophouden, doet nog altijd pijn. Tergt de trots van de grote actrice, de Sarah Bernhardt van de lage landen. Ook vanavond nog, tijdens de bizarre rit door de stad, die op zijn einde loopt nu ze het Leidseplein weer naderen. Een verzoek aan de regering heeft niets uitgehaald, maar het is uiteindelijk deze stad geweest die in de bres is gesprongen.
Na maanden soebatten komt de gemeenteraad van Amsterdam met de verlossing. De stad gunt Theo Mann- Bouwmeester een pensioen op grond van haar verdiensten. Daar blijft het niet bij, ook wordt een groots afscheid aangekondigd. Een laatste voorstelling en een huldiging.
Dat alles heeft geleid tot het wonderlijke tafereel van vanavond. Haar zoon Theo Frenkel heeft een gezelschap gevormd met onder meer Nico de Jong, Rienk Brouwer en Wiesje, de jongste dochter van wijlen haar broer Louis. Nog een keer heeft ze ‘Kind van de liefde’ van Henri Bataille mogen spelen in de Stadsschouwburg.
Zelfs deze laatste keer, ondanks alle emoties, toont ze zich de vakvrouw, die ondanks haar leeftijd met haar tijd mee wil gaan. ‘Het merkwaardigste van deze afscheidsvoorstelling is misschien wel, dat mevrouw Mann op haar zesenzeventigste jaar nog doordrongen is van de noodzaak om bij haar vertolking van deze ouderwetse, melodramatische rol rekening te houden met de tussen 1915 en 1926 duidelijk veranderde opvattingen. Begrijpend dat zij met haar tijd moet meegaan, speelt zij haar Liane Orland minder uit dan vroeger en versobert zij de rol’, zo schrijft journalist Edmond Visser in zijn recensie voor het blad ‘Het Toneel’. ,Wij horen nog wel oude accenten, die ons als even zovele schone herinneringen recht tot het hart gaan, maar ook nieuwe en zeer verfijnde, die ons verbaasd en verwonderd doet zijn over zoveel vitaliteit, over zoveel aanpassingsvermogen ook.’
Ondertussen komen onder applaus en gejuich van het trouw publiek het rijtuig en de escorte langzaam tot stilstand voor het restaurant Trianon, waar nog een afscheidsdiner zal plaatsvinden. Waardig schrijdt Theo Mann-Bouwmeester naar binnen, terwijl de meute op straat ‘Lang zal ze leven’ zingt.
Na alle loftuitingen van vanavond is het nog niet klaar. Er volgt de komende maanden nog een kleine triomftocht langs de theaters in de grote steden en op al die plekken staan ook uitgebreide huldigingen gepland. Zo is het toch allemaal goed gekomen en heeft Theo Mann-Bouwmeester gekregen wat haar toekomt: een pensioen en bovenal: een waardig afscheid.
De bekende journalist Barbarossa zal haar nog een laatste maal eren: ‘Haar stem jubelt en smeekt en dwingt en fluistert en is als balsem, en altijd weer ontroert zij en doet ons vragen naar het geheim van die wondere kracht: het leed en de vreugde van de mens zó te spelen dat wij, met haar, een beter mens worden. Het grote geheim der Bouwmeesters is in en om haar. En nooit heeft één het vermogen gehad dit te ontraadselen. Wij kunnen er alleen voor buigen.’
De actrice heeft uiteindelijk zelf het laatste woord en verzucht: ‘Ik moest mijn publiek vaarwel zeggen. Nog eenmaal het middelpunt zijn, nog eenmaal die stampvolle zalen zien, het succes genieten, triomf behalen. En dan, pas dan, rust.’
Bronnen: Collectie TheaterSentiment/S. Koster – De Bouwmeesters/ Theo Mann-Bouwmeester- Mijn jeugd- en tooneelherinneringen/ Delpher