De zeven plagen van Abraham Tuschinski
De opening van het Amsterdamse Tuschinski theater op 28 oktober 1921 luidt een nieuw tijdperk in. De verwezenlijking van een droom die hoog boven de wereldse banaliteit uitstijgt. Zoals het gaat met dromen en idealen: ze vinden de nodige hobbels op de weg. Dat geldt ook voor de bouw van Tuschinski. Die heeft maar liefst drie jaar geduurd en wordt geteisterd door rampen en tegenslagen. Ofwel de zeven plagen die de droom van Abraham Tuschinski tarten.
Het Tuschinski Theater is gebouwd naar een ontwerp van architect Hijman Louis de Jong. Al bij de oplevering een uniek en monumentaal bouwwerk, zowel binnen als buiten voorzien van de fraaiste details in verschillende stijlen: Jugendstil, Amsterdamse School en Art Deco. Gebouwd in opdracht van Abraham Tuschinski, een in Polen geboren Jood die onderweg naar Amerika in Nederland is blijven hangen.


Het verhaal begint in de herfst van 1918, als de Eerste Wereldoorlog op zijn einde loopt. Rond de bouwput aan de Reguliersbreestraat is een grote houten schutting getimmerd. Daarop wordt met kleurige letters meegedeeld, dat Abraham Tuschinski op deze plek zijn theater doet verrijzen. Passanten zijn nieuwsgierig en proberen door de kieren een glimp op te vangen van wat er allemaal gebeurt.
1 Oorlog
De eerste hobbel doet zich al snel voor, vertelt Tuschinski ons. ‘Ik heb in september 1918 ruim 1200 heipalen in Duitsland gekocht, onder voorwaarde dat ze in oktober of november geleverd zullen worden.’
Juist in die tijd verkeert Duitsland in chaos. De keizer treedt af en het Engelse leger trekt het land binnen. ‘Er gaat geen stuk materiaal meer in of uit. Dat is een lelijke streep door de rekening. Iedereen staat te wachten tot het heien klaar is, maar er zijn geen palen’, verzucht hij.
Tuschinski reist hoogstpersoonlijk af naar Wiesbaden en probeert met man en macht zijn palen mee te krijgen. Na bemiddeling door de Nederlandse consul lukt het om de inbeslagname ongedaan te maken. ‘De vlotten worden met de Nederlandse vlag afgedekt, om verdere misverstanden te voorkomen en zo naar de grens vervoerd. Nadat de vlotten in het water van de Heerengracht een paar dagen hebben liggen wachten, worden ze per mallejan (een speciaal soort kar) naar de Reguliersbreestraat gebracht.’
Na enige vertraging lukt het dan toch de eerste paal de grond in te slaan en kan de bouw beginnen. Deze is uitbesteed aan de Hollandse Betonmaatschappij. Tuschinski kan het vooral goed vinden met ingenieur Louw, die zich niet laat afschrikken door de grote ambitie van de bioscoopmagnaat. Die wil namelijk een theater bouwen zonder pilaren, wat de meeste ingenieurs voor onmogelijk achten.
‘Ik duld die plaaggeesten van het publiek niet in mijn theater’, roept Tuschinski. Terwijl andere ingenieurs zich achter de oren krabben, roept Louw uit: ‘Dit theater zal een wereldreputatie krijgen. Al moeten wij er dag en nacht voor blokken: de heer Tuschinski krijgt zijn zin. Weg met zuilen en pilaren’.
2 Natuurramp
Terwijl de constructie wordt neergezet, stort Tuschinski zich op de toekomstige afwerking en aankleding. Hij verzamelt een groep bouwkundige tekenaars om zich heen, maar houdt zelf strak de touwtjes in handen.
‘Dat is noodzakelijk omdat het gebouw dat ik stichten wil, een bouwwerk van een geheel apart genre moet zijn’, stelt Tuschinski. Zijn ambitie kent geen grenzen. ‘Nieuwe lijnen, nieuwe kleuren, een rustige ruimteverdeling. Aan al die zaken moet de grootste aandacht geschonken worden, zodat het vooral geen imitatie wordt van bestaande theaters. Originaliteit moet haar stempel op dit werk drukken.’
Hoewel Tuschinski niet op een dubbeltje kijkt en de beste materialen bestelt, zit het hem nog steeds niet mee. Hij heeft twee miljoen stenen besteld bij een fabriek in Wageningen, maar dan speelt de natuur hem parten. Als het metselwerk kan beginnen en de stenen nodig zijn, wordt het land van Maas en Waal getroffen door een ernstige overstroming. Ook de fabriek wordt getroffen en de bestelde stenen gaan verloren.
Tuschinski onderneemt een barre tocht door het overstroomde land en weet uiteindelijk de fabrikant te bereiken. Die belooft hem nieuwe stenen te leveren, maar de prijs zal een stuk hoger liggen. Samen met de opgelopen vertraging betekent dit dat de kosten flink oplopen.

3 Revolutie
Ook het naar Nederland halen van de houten overkapping, die Tuschinski in Düsseldorf heeft besteld, gaat gepaard met de nodige avonturen. Als deze maar niet geleverd wordt, besluit de bioscoopmagnaat opnieuw de koffers te pakken en met een kompaan naar Duitsland af te reizen.
Dan gebeurt er iets merkwaardigs, vertelt Tuschinski ons: ‘Bij het verlaten van het station ontwaren we een eigenaardige drukte op straat. Het lijkt hier wel kermis, zeggen we tegen elkaar. Plotseling breekt er paniek uit. Mensen rennen schreeuwend weg, er klinken schoten en we zien doden op straat liggen.’
Tuschinski en zijn metgezel zijn midden in een revolutie terecht gekomen. ‘We moeten ons uit de voeten maken, maar hoe? We kunnen geen Nederlandse vlag hijsen en roepen: ‘We zijn Hollanders, niet schieten’.’
Via een zijstraat weten de heren ternauwernood te ontkomen. Al blijft het spannend, want ook het hotel waar ze verblijven, wordt nog een paar keer beschoten. Gelukkig is het allemaal niet voor niets geweest, want de houten overkapping wordt uiteindelijk geleverd.
Meneer Tuschinski, u zult hem inspireren tot het maken van een groot werk
Gelukkig is het niet alleen maar kommer en kwel. Tuschinski beleeft veel plezier aan het samenwerken met de kunstenaars die de gevel en het interieur van het theater zijn unieke grandeur gaan geven.
Een van hen is de jonge tekenaar Chris Bartels, in dienst bij tegelfabrikant Heystee-Smit in Amsterdam. ‘Meneer Tuschinski, u zult hem inspireren tot het maken van een groot werk’, stelt de baas van het bedrijf. De bioscoopmagnaat durft het risico te nemen en betrekt de jonge en onervaren tekenaar in zijn droom.
Het klikt tussen beide heren. ‘Ik krijg schik in de jonge, bescheiden artiest, die nooit eerder aan een bouwwerk van dusdanige importantie heeft gewerkt’, herinnert Tuschinski zich. ‘Want ik zie dat hij een vrije schepper is die niet aan school of principalen is vastgeroest, mijn ideeën begrijpt en in tekening weet te brengen.’
Bartels heeft onder meer de eer om de gevel te ontwerpen. ‘Dat kost weken van bespreken en tekenen, maar het lukt mij hem te inspireren’, zegt Tuschinski. ‘Bartels voelt precies op welke wijze ik de gevel gemaakt wil hebben. Ik vind het heerlijk samen te werken met iemand die voelt wat ik wil.’
Dit samenspel leidt tot een monumentale gevel met twee koepels, die met brons worden afgedekt. ‘Het mooiste van het mooiste, het beste van het beste, alleen daar wil ik gebruik van maken. Slechts de edelste houtsoorten, fijn geslepen glas, zwaar brons, prachtig koper, vrij marmer, mooie beschilderingen en rijke tapijten komen in aanmerking om ‘dit huis’ te versieren.’

4 Staking
Zo gaat de bouw door en beleeft Tuschinski hoogte- en dieptepunten. De laatste zijn talrijk in aantal en het maakt hem soms moedeloos. ‘Er gaat bijna geen dag zonder een teleurstelling voorbij’, zegt hij. ‘Heb ik geen gebrek aan materialen, dan zijn er geen werklieden te krijgen. Heb ik beide, dan breekt er wel weer een staking uit. Het is alsof de duivel ermee speelt, maar steeds is er iets dat de boel ophoudt, waardoor wij onze hersenen met het oplossen van nieuwe problemen moeten pijnigen.’
5 De Spaanse griep
De grootste tegenslag is de dood van een goede vriend, de heer Blad, die een van de financiers is van dit grote project. De Spaanse griep slaat in die periode hevig om zich heen en Tuschinski ziet hoe het zijn vitale kameraad treft. Nachtenlang waakt hij aan zijn zijde, maar tevergeefs.
Tuschinski is diep bedroefd. ‘Ik heb een vriend minder op de wereld. Zijn heengaan heeft mij ontmoedigd en verslagen, Wij bouwden samen luchtkastelen. Zag ik hem kort geleden nog gezond en werkend, nu ligt hij begraven in de schoot der aarde.’
Tuschinski belandt in een depressie. Hij verliest zijn mentale weerbaarheid en ziet op tegen al het werk en de problemen die opdoemen. Hij trekt zich terug, maar na verloop van tijd regent het telegrammen. De opzichter, de tekenaars, de metselaars en timmerlieden, ze moeten hem allemaal dringend spreken. Door zijn afwezigheid staan delen van de bouw stop. ‘Ik moet doorzetten. Ik moet weer aan het werk’, zo roept Tuschinski zichzelf tot de orde.
Het is alsof de klanken vanuit de hemel dalen
Hij hervindt zijn strijdlust en gaat weer aan de slag. Hij overtuigt zijn jonge, talentvolle ontwerper Bartels langer te blijven. Hij is enthousiast en wil niets liever dan meewerken aan de voltooiing van het gebouw.’ Tuschinski trekt nog twee andere jonge kunstenaars aan voor de decoratie van het gebouw: Jaap Gidding en Pieter den Besten.
Eindelijk lijkt alles dan op rolletjes te verlopen. Meer dan duizend werklieden zijn bezig de droom te voltooien. Het theater wordt een paleis, ingericht naar de laatste mode en de modernste snufjes: Marmeren trappen en balustrades, massief bronzen kandelaars, glas in lood, tapijten, muurschilderingen en een uniek ventilatiesysteem om het theater continu van een aangename temperatuur te voorzien.
In Brussel betaalt Tuschinski een astronomisch bedrag voor een Cinema Orgel van Wurlitzer. Een noviteit, waarmee de zwijgende films van prachtige muziek voorzien kunnen worden. ‘Het is alsof de klanken vanuit de hemel dalen’, aldus Tuschinski.
6 De twijfel
Toch slaat vaak ook weer de twijfel toe. Wordt het mooi genoeg? Hoe zit het met de akoestiek? Het is al met al een slopend proces voor Abraham Tuschinski, maar zijn doortastendheid en vindingrijkheid houden hem overeind.
Voor het testen van de akoestiek, essentieel voor een bioscoopbedrijf en theater, heeft Tuschinski ook een eigen manier gevonden. Hij laat een van de stukadoors bij zich roepen. Ene Jan Lampenaar, die steeds zingend staat te smeren, waardoor hij de bijnaam ‘Jan de Zanger’ heeft gekregen.
Tuschinski: ‘Ik zeg tegen Jan: Wil jij een kistje sigaren verdienen? Nou meneer, graag. Wat moet ik doen? Jij kan toch mooi zingen, ik wil controleren of de akoestiek in de zaal goed is, nu ga jij op het toneel staan en zingt wat van je repertoire.’
‘Nou meneer, voor een kistje sigaren zing ik tenor, bariton, en twee opera’s van achteren naar voren’, zegt Lampenaar.’
Tuschinski bepaalt dat het ‘slechts’ de proloog van de opera Paljas wordt. Het gezang van Lampenaar trekt de werklieden naar de zaal en met verwonderde gezichten staan ze te luisteren. Ze denken even dat Jan krankzinnig is geworden, maar een ovatie wordt zijn deel als hij zijn lied heeft voltooid. De zanger heeft zijn sigaren verdiend en Tuschinski is tevreden, want de akoestiek in de zaal blijkt subliem.
7 De tijd
De grote zaal nadert langzaam haar voltooiing. Tuschinski ziet langzaam zijn droombeeld werkelijkheid worden. ‘De randen van de loges en de balkons worden met pluche bekleed. De elektriciens zijn bezig met het aanbrengen van talloze gekleurde lampjes, die een zacht licht doorlaten, zodat een aangenaam halfduister blijft heersen, zodra de film wordt vertoond. De decorateurs leggen de laatste hand aan de beschilderingen, die uitgevoerd worden naar een tekening van Bartels.’
Maar op donderdag 27 oktober 1921, een dag voor de opening, slaat bij Tuschinski opnieuw de paniek toe. ‘s Morgens om vijf uur is iedereen druk in de weer om al het werk op tijd af te krijgen, maar het lijkt een onmogelijke taak.
‘Als ik rondkijk in het gebouw, waarvan niet een zaal volledig is afgewerkt, slaat mij de angst om het hart’, zegt Tuschinski. ‘Als ik zeg dat er keihard gewerkt wordt, druk ik mij veel te zacht uit. Een koorts van arbeid heeft ieder van mijn mensen bevangen. Zij lopen rond met bleke gezichten door gebrek aan slaap.’
Vanavond weet heel Amsterdam dat het Theater Tuschinski geopend is
Dat kan niet goed gaan. ‘Ook de menselijke kracht heeft daar grens. Dag en nacht is er geploeterd, maar nu zijn ze over de slaap heen en werken als in een roes. Een droom waaruit niemand durft te ontwaken.’
De hele nacht wordt doorgewerkt en de dag van de opening breekt aan. Vanavond moet het gebeuren, dan gaan de deuren officieel open. ‘De hemel zal mij bijstaan’, fluistert Tuschinki. In de ochtend worden er nog 25 werklieden uit Rotterdam ingevlogen, maar klokslag vijf uur in de middag stopt het werk en wordt het theater schoongemaakt. Op wat kleine zaken na is het nieuwe theater klaar om de deuren te openen en zijn gasten te ontvangen.
Tuschinski kan niet anders meer dan het loslaten. Hij trekt zich terug, hult zich in zijn smoking, haalt diep adem en wandelt het theater binnen. Zijn theater.
‘De beide portiers zijn al druk in de weer’, zegt hij. ‘Ze zien er goed uit in hun nieuwe uniformen. De pas verschenen avondbladen zijn achteloos op de marmeren rand van de kassa neergelegd. Ik open een van de kranten. Mijn oog valt op de advertentie die ik geplaatst heb. Het is eindelijk werkelijkheid. Vanavond weet heel Amsterdam dat Theater Tuschinski geopend is.’
Abraham Tuschinski heeft met het Tuschinski Theater een onuitwisbare stempel op de geschiedenis gedrukt. Dit bijzondere gebouw is in de jaren twintig en dertig een absolute blikvanger in de stad. Met een bioscoop en het cabaret La Gaité. Helaas wordt Tuschinski in 1942 door de nazi’s vermoord, maar zijn gedroomde visie, onverschrokkenheid, vindingrijkheid en passie leven voort in het majestueuze bouwwerk dat tot op de dag van vandaag fier overeind staat.
Bronnen: Jubileumboek Tuschinski 1921-1931. Collectie Theatersentiment/Stadsarchief Amsterdam.