Erika Mann werd op 9 november 1905 in München geboren als het eerste kind van Thomas Mann en Katia Pringsheim. De kersverse vader kon met moeite verhullen dat hij teleurgesteld was. Aan zijn broer Heinrich schreef hij op 20 november: 

Het is dus een meisje: een teleurstelling voor mij, wat ik onder ons gezegd wil bekennen, want ik had mijzelf een zoon gewenst en houd er niet mee op dit te doen. Waarom? Is moeilijk te zeggen. Ik ervaar een zoon als poëtischer, meer als voortzetting en herbegin van mijzelf onder nieuwe condities. Of iets dergelijks.’

Satire in tijden van censuur en repressie

Er zouden in de daaropvolgende jaren nog vijf kinderen volgen, waaronder de drie zonen Klaus, Golo en Michael. Toch werd Erika onmiskenbaar zijn oogappel. Later was ze zijn steun en toeverlaat in barre tijden. Ze werd zijn privéredacteur, assistenteen vaste begeleidster.

Die Pfeffermühle, optreden voor de Haagse Kunstkring. Foto MdB Erven Vroom

Door de tijd waarin ze opgroeide hangt er een schaduw over haar leven en carrière, dit net als bij haar broer Klaus, die een jaar later in dezelfde maand werd geboren; op 18 november 1906. Erika was acht jaar oud, Klaus zeven, toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Hoewel ze opgroeiden in een meer dan bemiddeld gezin, werden ze toch al jong geconfronteerd met voedseltekorten en de bedreiging die uitgaat van oorlog. Twaalf en elf jaar oud maakten Erika en Klaus van nabij de revolutie mee in Beieren, die in München werd uitgeroepen door een Rode Brigade;de novemberrevolutie werd nog geen half jaar later bloedig neergeslagen door rechts nationalisten. Het mag weinig opzien baren dat Erika en Klaus in hun puberteit met moeite in het gareel waren te krijgen. Anarchie en bandeloosheid door volwassenen maakten ze immers van nabij mee.

Erika was zevenentwintig jaar oud toen op 31 januari 1933 de NSDAP van Hitler aan de macht kwam. Klaus was zesentwintig. Allebei waren ze in een levensfase waarin hun carrière een vaste basis moest krijgen. Erika had enige naam gemaakt als actrice, maar ook was ze bekend geworden door journalistiek werk, naast een aantal publicaties van jeugdboeken. Klaus was vanaf zijn achttiende als een komeet omhoog geschoten door zijn toneelstukken en zijn journalistieke werk, door een aantal romans en verhalenbundels en zijn autobiografie Kind dieser Zeit. In maart van dat jaar zagen ze zich genoodzaakt om Duitsland te verlaten en hun carrière in het buitenland opnieuw in te vullen. Dat is zowel Erika als Klaus gelukt, maar niet zonder psychische en emotionele schade. Door de omstandigheden lukte het hen bijvoorbeeld nooit volledig financieel onafhankelijk te worden van hun beroemde vader. Ook verloren ze veel vrienden en collega’s. 

Het hierna volgende essay gaat over de oprichting in 1932 van het politiek-satirische cabaret Die Pfeffermühle door Erika Mann, met een bescheiden, maar niette verwaarlozen rol daarin van Klaus. Want dat ze over voldoende esprit, moed en durf beschikten om het gevecht aan te gaan, heeft ervoor gezorgd dat we kunnen putten uit een rijke nalatenschap die we in ere moeten houden.

Politiek-satirisch cabaret als antidotem

Politiek bewustzijn, met het besef dat haar leven in het geding was, kwam bij Erika op 13 januari 1932. Op die dag hield ze een lezing voor de ‘Internationale vrouwenliga voor vrede en vrijheid’, die samen met de ‘Vrouwen wereldbond voor internationale eendracht’ – beide pacifistische organisaties – een themadag organiseerde. Eigenlijk was ze ziek. Door een rit in een open auto van Berlijn naar München samen met Klaus, had ze griep en bronchitis opgelopen. Desondanks las ze op de avond van 13 januari teksten voor uit het pacifistische tijdschrift Die Zukunft. Haar optreden werd echter ruw verstoord door SA-mannen. Er werd met stoelen gesmeten, er werd geschreeuwd en Erika werd zelfs rechtstreeks bedreigd. Toch lukte het omstanders de zaal te kalmeren, waardoor Erika haar optreden af kon maken. 

 Een paar dagen later, op 16 januari, verscheen er een smaadstuk over haar in de Völkischer Beobachter met als kop ‘Pacifistenschandaal in München.’ Ze werd een francaise genoemd die zich tegen de landsverdediging van Duitsland keerde. Ze was bovendien een actrice die haar “kunst” dienstbaar maakte aan de vredesboodschap. Verder werd ze in haar houding en gedrag een geblaseerde “demi-jongeling” genoemd. Hiermee werd gedoeld op haar korte kapsel en op haar dragen van broeken. 

Maar niet alleen Erika werd aangevallen, ook Thomas Mann, Heinrich en Klaus kregen een waarschuwing, want: ‘Het hoofdstuk “familie Mann” breidt zich langzamerhand uit tot een schandaal in München, dat ook te zijner tijd uit de weg moet worden geruimd.’

In andere nazi-kranten zoals de Illustrierte Beobachter en Die Front, werden de vrouwenliga en de wereldbond voor vrouwen een “club kandidaten voor het gekkenhuis” genoemd, die “bordeelhoudsters”waren voor “de joodse slavenhouders.” Ook werden er weer opmerkingen gemaakt over het uiterlijk van Erika, die “een mannelijk kapsel” droeg. In haar uiterlijk was ze “een ongelofelijke begripsverwarring.” 

Samen met Constanze Hallgarten, die de pacifistendag voor vrouwen mee hielp organiseren begon Erika een proces wegens smaad. Ze wonnen en zowel de Illustrierte Beobachter als het Frontmoesten ieder 1500 mark schadevergoeding betalen. Het proces baarde opzien en zelfs het Berliner Tageblatt schreef erover. Erika Mann was natuurlijk allang geen onbekende meer. Ze rook bovendien voor het eerst werkelijk gevaar uit de nazi-hoek en sprong er bovenop. 

Maar ook Die Brennessel, het satirische tijdschrift van de nazi’s, deed een duit in het zakje. Satire bedrijven betekende voor de nazi’s stereotypering op de persoon. Het was bikkelharde propaganda, waarbij tegenstanders als middel werden gebruikt. Hun satire was dus zeker niet onschuldig. Op 3 februari publiceerde Die Brennessel onder de kop “Het gezicht van de democratie” een karikatuur van Erika. In haar kostuum van Elisabeth in Don Carlos maakte ze met een boosaardig heksengezicht avances naar een donkere soldaat, die een geweer met bajonet droeg. Onder de tekening stond: ‘Erika Mann, die propaganda maakt op een pacifistische heksenbijeenkomst.’ De karikatuur moest Erika voorstellen die “heulde met de vijand”, want de tekening verwees naar de Eerste Wereldoorlog, waarin Frankrijk niet- westerse immigranten had ingezet. Er zat duidelijk racisme in de tekening. Hierdoor moest Erika een tweede proces voeren wegens smaad.

 Vanzelfsprekend richtte ze met deze processen nog meer de aandacht op zich van de nazi’s dan ze toch al deed. Voortaan was het oorlog tussen haar en de nazi’s: geen gelegenheid lieten ze voorbij gaan haar in negatieve bewoordingen aan de schandpaal te nagelen en ook Klaus namen ze op de korrel. Thomas Mann kreeg het mede hierdoor steeds zwaarder te verduren. Er werd zelfs nog vóór de grote boekverbrandingen op 10 mei 1933 een verkoold exemplaar van De Buddenbrooks in zijn brievenbus gedeponeerd. 

Van belang in de hetze door de nazi’s tegen de familie Mann is dat Katia Mann-Pringsheim joods was. Ze kwam uit een joodse, geassimileerde familie. Erika, Klaus en de andere Mann-kinderen waren half-joods via hun moeder en beide grootouders van hun moeders kant. In de haatcampagne van de nazi’s tegen Erika en Klaus zat een antisemitische component. Dit ontging de Mann-kinderen relatief lang, hoewel Klaus zijn afstamming besefte. Erika gaf lik op stuk. Ze handelde. 

De naam ‘Pepermolen’ voor het politiek-satirische cabaret, dat op 1 januari 1933 in München in première ging, werd bedacht aan de eettafel. Erika dacht hardop na over de vraag hoe het cabaret moest heten en Thomas Mann opperde: ‘Wat denk je van “Pepermolen”?’ Het was een goede vondst.

Eigenlijk, zo memoreerde Erika later, kwam het idee over het oprichten van een cabaret van Magnus Henning, die de vaste pianist van de groep zou worden. (bron: Helga Keiser-Hayne, Erika Mann und ihr Politisches Kabarett ‘Die Pfeffermühle’ 1933-1937) Bonbonnière, een in die periode bekend café-chantant in München, leidde een kwijnend bestaan. Dit terwijl grote namen er hun stukken lieten opvoeren, zoals Wedekind en Heinrich Mann. In het eens zo spraakmakende café met theaterpodium werden alleen nog maar derderangs groepen geëngageerd en dit vond Henning spijtig. Hij kwam met het plan voor de oprichting van een kwalitatief hoogwaardige cabaretgroep die weer leven zou blazen in de Bonbonnière. Erika zag meteen haar kansen. 

Vanaf het begin werd Therese Giehse bij de plannen betrokken. Ze had als actrice naam gemaakt bij de Münchener Kammerspielen, bovendien werkte ze al samen met Erika en Klaus. Ze voelde meteen voor het plan zich aan te sluiten bij Die Pfeffermühle. Want ook zij leed onder de toenemende censuur door de nazi’s; het toneelgezelschap waarbij ze een vast contract had dreigde zelfs opgeheven te worden. Het beviel haar om met politieke satire de strijd aan te binden. Ze werd een drijvende kracht van het cabaret, waar ze vanaf de oprichting bij hoorde. Erika en zij voelden zich ook op persoonlijk vlak tot elkaar aangetrokken – de twee kregen een liefdesrelatie die een paar jaar standhield.

Veelbelovende talenten werden voor het cabaret aangetrokken, zoals Sybille Schloss, die een collega was van Therese Giehse, Albert Fischel, Karl Klock en Cläre Eckstein. Allen zaten door het opkomende nazisme in moeilijkheden voor wat betreft werk – het cabaret in wording bood een uitweg en een verademing omdat ze een daad konden stellen.

Erika nam duidelijk vanaf het begin de leiding. Ze zat zo in elkaar, ze was een organisatorisch talent dat overal altijd sterk op de voorgrond trad. Samen met Klaus en Magnus Henning werd er met meer moed dan ervaring in het schrijven van cabaretteksten een programma in elkaar gezet. Een contract werd getekend met de Bonbonnière en vanaf december 1932 werd er gerepeteerd voor de première op 1 januari.

Dit alles tegen de achtergrond van het daverende succes van de partij van Hitler, die op zijn overwinning afstevende. Beieren, waaronder München, bleef vooralsnog gevrijwaard van de gelijkschakeling door Hitler en de zijnen. Relatief lang kon men zich hierdoor meer permitteren in München dan elders in Duitsland. De regering in de deelstaat Beieren bleef nog enige tijd overeindomdat de NSDAP hier geen meerderheid behaalde. Al kreeg de nazi-partij het desondanks steeds meer voor het zeggen door de terroriserende methodes die werden gebruikt: ordeverstoringen, rekrutering voor onder meer de Hitlerjugend en de Sturmabteilung, verspreiding van hun kranten en de haatcampagnes. Pas in maart 1933, bijna twee maanden nadat Hitler Rijkskanselier was geworden, werd Beieren volledig gelijkgeschakeld met het nazi-regime.

De Bonbonnière (Eigenaar: Hanns Rossmann)

Wij nodigen uit, wij presenteren ons aan u

Wij zijn de goede, nieuwe Pfeffermühle

Wij openen uw hart, deur en poort,

 Wij vragen uw welwillend oor,

 Wij zijn vol van gastvrije hartelijke gevoelens.

 Wij dansen, spelen en wij zingen,

 Wij dichten en kleden ons alleen voor u,

  dan moet het ons per slot toch lukken,

  u allen, allen daadwerkelijk hierheen te brengen,

  want tenslotte: zoiets zag u nog nooit.

   Wij malen peper in de Bonbonnière,

   want daar zijn wij in januari thuis!

   Wij nodigen uit, – het is ons een eer!

   De Pfeffermühle in de Bonbonnière,

  zendt haar groeten de wereld in!’  

(Uit:Helga Keiser-Hayne: Erika Mann und ihr Politisches Kabarett ‘Die Pfeffermühle’ 1933-1937)

Met deze uitnodigingstekst van Erika werd er publiek geworven voor de première van Die Pfeffermühle. Tijden herleefden uit haar jeugd, toen ze met Klaus de Laienbund deutscher Mimikeroprichtte. Het cabaret was op haar lijf geschreven.

De eerste poster van de Pfeffermühle. MdB

Het succes tijdens en na de première was overweldigend. Op 15 januari verscheen het volgende lovende artikel in de Neue Zürcher Zeitung:

‘Charme is het kenmerk dat men het nieuwe cabaret in München mag

                   toekennen, de ‘Pfeffermühle’ , die sinds kort de oude ‘Bonbonniere’ in

                   bezit heeft genomen en onder leiding van Hanns Rossmann, een van de

                   laatste van de ‘Elf scherpschutters’, de herrezen vastenavond als het ware

                   probeert in te luiden met een herrezen bohème.(…)

                   De heroprichting is een initiatief van de familie Thomas Mann. De naam zou

                   afkomstig zijn van de vader, die voor het overige scherper gekruide maaltijden

                   belooft dan ze in werkelijkheid worden opgediend, en Erika Mann is niet

                   alleen de schrijfster van de meeste teksten die worden voorgedragen, maar ook

                   conferencière van dit cabaret. (…)

                   Het is te merken dat de charme van Erika iets nieuws betekent in de geschiedenis

                   van de Duitse “kleinkunst”. Men laat zich graag vermaken door de

                   vrouwenemancipatie, wanneer deze verbonden is met zóveel vermakelijke elegantie

                   en wanneer dit meehelpt de vroegere reputatie van München als stad van

                   Phaiaken te herstellen…’

                   (Uit: idem, z.b.)

De Völkischer Beobachter reageerde zuinigjes. Therese Giehse werd namelijk in tegenstelling tot Erika Mann wél gewaardeerd in nazi-kringen, doordat ze veel rollen had gespeeld in volkstoneelstukken van eigen bodem. Hierin had ze een reputatie opgebouwd waar zelfs Hitler zich waarderend over uitsprak. Die Pfeffermühle werd door de nazi-krant neergezet als een amateuristisch initiatief van Erika Mann, dat nog enigszins uit de verf kwam door Therese Giehse en de musicus Magnus Henning.

 Uitgesproken politiek was Die Pfeffermühle niet, de groep hield het veilig voor wat betreft kritiek op de nazi’s. Het satirische cabaret was relatief mild, waarbij kritiek op de politieke situatie verhuld werd gebracht. Er was bijvoorbeeld een lied, ‘de onderste man’, ofwel de ‘onderknuppel’, met de volgende tekst:

 ‘Ik ben, ik ben, men ziet het aan mij,

                          de onderknuppel.

                          Wat er ook gebeurt,

                          daar in de hoogte,

                          wat zich daar afspeelt,

                          ik steun het.

                          Vaak is het zwaar, – 

                          veel vijanden, veel aanzien,

                          ik steun het.

                           Mijn collega’s zijn allen veel voornamer dan ik,

                           en zij bewegen zich

                           in hun sierlijke truien net zoals in hun

                           burgerkostuums,

                           vaak als prinsen.

                           Mijn kostuums

                           zijn meestal gescheurd door de inspanning.

                           Wat waren ze echter zonder mij?

                           Weggesmeten!

                            Want de onderknuppel,

                            steunt omdat hij steunen kan,

                            de hele wereld in blauw!

                            Wat daar komt en vliegt,

                             en hij te pakken krijgt,

                             man en vrouw.

                             Een, twee, kladderiedee hopsa!

                             Mensen zijn degenen met onderdanige lompheid!

                             Bij de benen pakken ze hen aan,

                             Zodat de onderdanigen

                             horen en zien

                             gemakkelijk kan vergaan.’ (…)

                              (Uit: idem, z.b.)

In dit lied wordt de spot gedreven met de man in de straat die niets heeft. Hij is de laagste in rang, moet altijd onderdanig zijn. Maar let op: hij waait met alle winden mee. Zijn macht ligt in het getal. Ze zijn met velen en dat weet de onderknuppel:

 ‘Kijk mij eens een keer aan:

                             zo’n onderknuppel

                             is, verduveld nog aan toe,

                             overal!

                             Wat zoal ondersteunt en vasthoudt

                             in onze wereld, – 

                             is de onderknuppel,

                             omdat hij steunen kan.

                             Rechts en links, daar stort het in

                             en plezier doet het,

                             hoe het zoal schittert en schreeuwt, – 

                             in onze tijd.

                             Militaire muziek

                             is er dubbeldik

                             en allemaal lijken ze soms op prinsen.

                             Ik, als onderknuppel,

                             kijk het zo eens aan.

                             En ik denk bij mijzelf: of zij het

                             nu weldra weten?

                             Ja, wat wacht hen uiteindelijk

                             in wezen zonder mij?

                             Weggesmeten!!!’

Voor de optredens na de première bleef het publiek toestromen. Avond aan avond zat de Bonbonnière afgeladen vol. Door het grote succes werkte de groep hard aan een tweede programma, dat in februari in première ging. 

 Uiteraard werd Die Pfeffermühle op de voet gevolgd door de nazi’s. Hun favoriete plek van samenkomst, het Hofbraühaus, bevond zich zelfs vlakbij de Bonbonnière. Alle voorstellingen van de groep van Erika Mann werden bijgewoond door Wilhelm Frick, die tot de nazi-top behoorde. Hij maakte aantekeningen voor een dossier dat over Erika werd aangelegd. Toen Hitler aantrad als rijkskanselier, werd Frick minister van binnenlandse zaken. 

Het dossier over Erika waar de nazi’s in die periode mee begonnen, leidde tot de akte van uitburgering op 10 april 1934. Hierin werd ze staatsvijandig verklaard, waardoor ze geen aanspraken meer kon maken op burgerrechten. De akte kwam erop neer dat ze vogelvrij werd verklaard. In die periode was ze echter al niet meer in Duitsland.

Voor een derde programma ging Erika op zoek naar een grotere zaal, bovendien wilde ze met de groep op tournee door Duitsland. Berlijn stond op het programma en ook waren er afspraken gemaakt met Serenissimus, een café-chantant ten noorden van München. Het podium en de zaal waren daar groter dan in de Bonbonnière

Na de machtsovername door Hitler eind januari 1933, werden vrijheden in München steeds meer ingeperkt, zoals aan de orde kwam. De Rijksdagbrand op 27 februari van dat jaar betekende het eind van de Berlijnse plannen van Die Pfeffermühle. Op die dag ging een groot deel van het parlementsgebouw in Berlijn op in de vlammen. Er werden razzia’s gehouden, er waren schijnprocessen, vrienden verdwenen naar het buitenland, ofwel in gevangenissen of erger. De communist Marinus van der Lubbe werd opgepakt als aanstichter van de brand. Na een schijnproces, met daaromheen een hetze en nazi-propaganda tegen ‘het rode gevaar’, werd hij geëxecuteerd.

Thomas Mann, die op 10 februari aan de Ludwig-Maximilian Universität in München een lezing hield over Wagner, zat na een tournee die hem voerde naar Amsterdam, Brussel en Parijs samen met Katia en Elisabeth in een hotel in Arosa. Hier wilden ze van een korte vakantie genieten, om daarna terug te keren naar München. Na de lezing, die bijzonder slecht viel bij de nazi’s, was het echter gevaarlijk om naar München terug te keren. Door zijn kritiek op de interpretatie van Wagner door de nazi’s – Wagner was door Hitler ingelijfd als “vroege ziener van de nationaal-socialistische heilboodschap”  – begon onder meer de Völkischer Beobachter een haatcampagne. Hij kreeg waarschuwingen van zijn uitgever Gottfried Bermann van Fischer Verlag: in Duitsland liep zijn leven gevaar. De situatie was bovendien buitengewoon slecht. Wie na de machtsovername het vege lijf kon redden deed dit. Er kwam een stroom vluchtelingen op gang, waardoor het ook in het hotel in Arosa een chaos was. 

Thomas Mann en Katia werden overvallen door een voldongen feit toen ze voor een vakantie in Arosa verbleven. De weg terug naar Duitsland was door de politieke situatie afgesneden. Relatief lang wilde Thomas Mann hier niet aan geloven – hij bleef van mening dat het nazisme een straffe wind was die zou overwaaien. 

Vooralsnog besefte Erika door de situatie waar zijzelf, Klaus en haar familie in verkeerde, dat optredens van Die Pfeffermühle in Duitsland niet meer mogelijk waren. Hitler had nieuwe verkiezingen uitgeschreven, met als doel tegenstanders uit te schakelen. De Rijksdagbrand en de terreuracties die hierop volgden deden de rest: vanaf 5 maart 1933 was Beieren volledig ingelijfd bij het nazi-regime.

Erika en Klaus keerden op 10 maart na een kort verblijf in Lenzerheide in Zwitserland, waar ze vrienden bezochten, vol bange voorgevoelens terug naar München, dat nu volledig was gelijkgeschakeld. Hans, de chauffeur van de familie, wachtte hen op met de Buick. Hij was van slag, aldus memoreerde Klaus in Der Wendepunkt. Direct na aankomst op het station waarschuwde hij hen met enigszins besmuikte blik. Ze moesten voorzichtig zijn, niemand mocht weten dat de Mann’s in de stad waren. Later bleek dat deze Hans voor de nazi’s spioneerde: hij rapporteerde alles wat er gebeurde in het huis van de familie Mann. Toen hij Erika en Klaus waarschuwde zat hij kennelijk in gewetensnood.

Thuis in de Poschingerstrasse bewogen ze zich zo onopvallend mogelijk door het huis. Ze maakten zich klaar om het land weer te verlaten, hun bezoek aan het huis waarin ze opgroeiden was een afscheid. Volgens de dagboekaantekeningen van Klaus vertrok Erika op de ochtend van 13 maart naar haar ouders in Arosa, hijzelf vertrok die avond naar Parijs. Over zijn aankomst in Parijs noteerde hij een dag later in zijn dagboek:

(…)’Aangekomen op Gare de l’Est. In de stationsrestauratie gegeten.

                   BONZO. Met hem hierheen. Heel leuke kamer met bad, 4de verdieping,

                   maandprijs. E getelegrafeerd; brief aan het station in München geschreven

                  (bril in slaapcoupé vergeten). (…) Bonzo over Wolle, die in Berlijn is

                  afgeranseld omdat hij jood, buitenlander en homoseksueel is. Anderhalf

                  uur geslapen. Eerst me de dood weer voorgesteld. Over E gedroomd

                  (in verband met Nevel), gevoel van eenzaamheid eigenlijk altijd alleen

                  als ZIJ er niet is.(…)

                  (Uit: Klaus Mann, Opgejaagd, gedoemd, verloren. Dagboek 1933-1949)

Tournee door Nederland

Erika was in de eerste periode van ballingschap een harde doorzetter teneinde optredens van de ‘Mühle’ in Zwitserland van de grond te krijgen. Om een werkvergunning te bemachtigen moest ze tenminste twee Zwitsers aan de groep toevoegen. Hiertoe voerde ze onderhandelingen. In de zomer van 1933 kwamen de Zwitserse acteur Robert Trösch en de Zwitserse pianiste Valeska Hirsch bij de groep. Tijdens het bestaan van de ‘Mühle’, tot januari 1937, waren er naast Therese Giehse en Magnus Henning, die de vaste kern vormden, zevenentwintig medewerkers – acteurs, actrices, dansers en danseressen – een poosje aan de groep verbonden. Later kwamen bijvoorbeeld Lotte Goslar bij de groep, een danseres uit Dresden, en Sybille Schloss. Ze oogstten allebei veel succes. 

Klaus deed incidenteel mee. Hij hielp met het schrijven van teksten. Af en toe was hij bij voorstellingen aanwezig. Hij vervulde vooral voor Erika een ondersteunende rol.

De première van het eerste ‘Mühle’ programma in ballingschap vond plaats op 30 september 1933 in Gasthof zum Hirschen in Zürich. Drie dagen voor de première hadden Thomas Mann en Katia met de jongste kinderen hun intrek genomen in een villa in Küsnacht, aan de Schiedhaldenstrasse nr. 33. Vanuit Zuid-Frankrijk, waar ze een lange zomer doorbrachten, was de villa voor onbepaalde tijd gehuurd. Hierdoor kon Erika bij haar ouders wonen toen ze met de ‘Mühle’ in Zwitersland van start ging. 

De hongerkunstenaar

                                 Eindelijk sinds vele dagen een stuk brood!

                                 Ik ben hongerig en het is mij aan te zien.

                                 Ik ben hongerig en u zal vragen,

                                 kan men zoveel honger wel verdragen?

                                 Welzeker, – men kan!

                                 Ik ben de grote hongerkunstenaar Ruck

                                 En mij bewondert een hele wereld.

                                 Jawel, ik kreeg geen genoeg van het hongeren.

                                 Ik zag er al uit als een behekst spook,

                                 ik rammelde door de botten en het ‘geld!

                                 Ik kan hongeren, ik kan hongeren,

                                 als een lijk!

                                 Ik kan hongeren, ik kan hongeren,

                                 dag in dag uit!

                                 Als ik er iets, ja iets mee bereik,

                                 zoals het in vroeger tijden was! (…)

                                 (Uit: Helga Keiser-Hayne: Erika Mann und ihr Politisches Kabarett

                                 ‘Die Pfeffermühle’ 1933-1937)

De eerste drie strofen van het lied ‘De hongerkunstenaar.’ hebben de strekking dat een kunstenaar voortaan gedoemd is te hongeren, hier zelfs zijn kunst van moet maken. De tekst is van Erika. De première in Hirschen was een daverend succes. Een aantal maanden speelde de groep in een volle zaal en er kwamen lovende kritieken. Hierdoor werd er hard gewerkt aan een tweede programma, dat op 1 januari 1934 in première ging, een jaar na de oprichting van de ‘Mühle.’  Erika regelde een tournee voor de groep: na Zürich traden ze onder meer op in St.Moritz, in Davos, Chur, Aarau, Olten, Basel en Bern. Wilhelm Herzog schreef in het Neuen Tagebuch over dit tweede programma: 

 ‘Sinds een aantal maanden heeft Zwitserland op kunstzinnig gebied

                        een kleine sensatie. De “Pfeffermühle” van Erika Mann vormt het

                        gesprek van de dag. Ze heeft al in Zürich, Basel, Bern, Winterthur,

                        St. Gallen en in veel andere Zwitserse stadjes en steden gewoonweg

                        triomfen gevierd. Bijzonder verbazingwekkend in een samenleving

                        die anders weinig geneigd is tot uitbundig enthousiasme. Vanwaar

                        dit succes? Geeft het reden tot optimisme? Heeft het publiek werkelijk

                        genoeg gekregen van de conventionele cabaret kitsch, waarvan de

                        afschuwelijke oppervlakkigheid beslist niet meer was te overtreffen?

                        Het moedige en serieuze werk van Erika Mann lijkt een antwoord

                        op deze vraag. Steeds zijn het degenen die door het geluk zijn misdeeld, zij die

                        buiten de wet vallen, die “door de gebrekkige inrichting van de wereld” rechteloos

                        zijn, aan wie Erika Mann haar hele hart geeft. (…)

                        Vanaf het eerste tot het laatste nummer een geestrijke atmosfeer.

                        Dit alleen al is weldadig. Hier waait een heldere, vaak aangenaam

                        scherpe lucht, waarvan de puntige en opgewekte formuleringen zelfs

                        dit nuchtere Zwitserse publiek in verrukking bracht.’ (…)

                        (Uit: idem, z.b.)

De ‘Mühle’ was voorzichtig met directe verwijzingen naar de politieke situatie. Het ging in de liederen en conferences veeleer om een lach en een traan over sociale ellende die hier het gevolg van was. In een artikel over Die Pfeffermïihle in het Pariser Tageblatt sprak Ludwig Marcuse over ‘een zachtmoedige, milde menselijkheid en een ironie die vaak meer is dan ironie – dapperheid.’ Over Erika schreef hij: ‘Haar peper is mild en honend, hij bijt helaas niet erg. Veel teksten van Erika en Klaus Mann zijn eerder smachtend dan agressief, kabbelen in het algemene, in plaats van naar het bijzondere door te stoten. Desondanks is het grote succes van deze ‘Pfeffermühle’ een verdiend succes.’ (bron: idem, z.b.)

Na het succes in Zwitserland, plande Erika een tournee dat de groep voerde naar ondermeer Amsterdam en Den Haag. In mei en juni 1934 trad de ‘Mühle’ vier aaneengesloten weken op in Amsterdam, daarna waren er optredens in Den Haag, Utrecht, Rotterdam en Groningen. Opnieuw waren de kritieken lovend. Het publiek was laaiend enthousiast. Vooral de literatuurcriticus en publicist Menno ter Braak brak in dagblad Het Vaderland een lans voor de verfrissende cabaretgroep van Erika Mann en Klaus, met wie hij goede betrekkingen onderhield. Als Klaus in Amsterdam was, telefoneerde hij af en toe met Ter Braak, die zijn boeken besprak en hem volgde in zijn werk voor Die Sammlung. Soms spraken ze af elkaar te ontmoeten of kwamen ze elkaar tegen omdat ze zich in dezelfde literaire kringen bewogen.

 De banden tussen Menno ter Braak en de familie Mann waren meer dan hartelijk, want ook was hij in Nederland pleitbezorger van veel werk van Klaus, Erika en Heinrich Mann. Toen Erika Mann dan ook met de ‘Mühle’ naar Nederland kwam, interviewde hij haar voor Het Vaderland om haar bij het publiek te introduceren. Het artikel verscheen op 4 mei 1934. Nadat Die Pfeffermühle op 31 mei in Diligentia had opgetreden, schreef hij een lovende recensie die twee dagen later in Het Vaderland verscheen. Onder de kop ‘Het uitstekende cabaret van Erika Mann in Diligentia’ schreef hij: 

‘De naam ‘litterair cabaret’ is voor het uitmuntende ensemble,

                              dat onder leiding van Thomas Manns dochter Erika thans optreedt

                               in Diligentia, in zooverre volkomen juist dat de qualificatie twee

                               accenten van dit optreden vastlegt. Eenerzijds duidt ‘litterair’ aan,

                               dat wij hier te doen hebben met prestaties, die niets te maken

                               hebben met de gebruikelijke moppentrommel van een café-chantant:

                               anderzijds doet ‘cabaret’ toch blijken, dat de toeschouwer hier

                               zoogenaamde kleinkunst te zien krijgt, gevarieerd, op snelle

                               verschuivingen ingesteld, op den zin voor de anecdote en de

                               bijtende uitspraak berekend. Dit genre is in Nederland bijna geheel

                               onbekend; ik zou althans geen vergelijkingspunt kunnen vinden, zonder

                               de ‘Pfeffermühle’ onrecht te doen. (…)

                               Alle leden van dit gezelschap (de een met meer, de ander met minder talent)

                               slagen er bijna voortdurend in den ernst van hun bedoelingen voor te

                               dragen in de taal van het sarcasme of van den humor. Men kan het programma

                               dus beschouwen als een reeks problemen, maar evenzeer als een serie

                               snel voorbijtrekkende beelden: gesproken, gezongen, gedanste, gespeelde

                               beelden. Geen oogenblik krijgt men het gevoel, dat men met propaganda

                               wordt lastiggevallen; alle toespelingen op de dingen van den dag zijn

                               zoo aristocratisch verantwoord in het beeld, dat zij er vanzelfsprekend,

                               logisch uit naar voren komen. (…)

                               Geen wonder dus, dat ‘Die Pfeffermühle’ gisteravond door het helaas

                               nog niet al te talrijke publiek telkens met stormachtig applaus werd beloond.

                               Ik hoop van harte, dat het mooie weer voor zeer vele Hagenaars geen reden

                               zal zijn om deze niet-alledaagsche kunstuiting te verzuimen.’

                               (bron: historisch krantenarchief, kb)

Een klein jaar later, in het voorjaar van 1935, was Erika weer voor een tournee met de ‘Mühle’ in Nederland. Na een optreden op 2 maart 1935 in de Haagse Kunstkring schreef Ter Braak in Het Vaderland

                             ‘Het nieuwe programma van Erika Manns ‘Pfeffermühle’ is, zooals

                              men gisteren reeds in het ochtendblad heeft kunnen lezen, met geestdrift

                              ontvangen, ook gisteravond was de zaal van den Haagschen Kunstkring

                              weer tot de laatste plaats toe bezet, terecht mag men zeggen.

                              De eerlijkheid gebiedt te erkennen, dat wij geen cabaret rijk zijn

                              dat ook maar kan tippen aan de prestatie van ‘Die Pfeffermühle’:

                              want een cabaret dat vrijwel geheel uit in hun soort eersterangs

                              kunstenaars bestaat wordt maar niet zonder meer uit den grond

                              gestampt. Dit nieuwe programma bewijst b.v. dat er nog meer

                              eenheid in opzet is gekomen. (…)

                              (bron: idem, z.b.)

Die Pfeffermühle kwam echter ondanks het succes in Nederland opnieuw in zwaar weer terecht. Niet iedereen sprak zich namelijk lovend uit over de ‘Mühle.’ De autoriteiten vreesden aanvaringen met Duitsland, dat toen nog steeds een bevriende natie was: Nederland probeerde de banden met Hitler-Duitsland goed te houden. Voor optredens in Nederland moest Erika ook hier een werkvergunning aanvragen. Het programma werd helemaal doorgenomen en sommige passages in liederen of conferences moesten worden geschrapt. Deze kregen een officieel censuurstempel van de autoriteiten. Dit betekende dat er sancties volgden wanneer een of ander programmaonderdeel toch ten uitvoer zou worden gebracht. Vanaf 1935 stond Die Pfeffermühle in Nederland dus onder censuur, een weinig verheffend historisch gegeven.

Ook De Tijd, toen een godsdienstig en staatkundig dagblad, was niet enthousiast vanwege de loyaliteit van de redactie aan de koers die de regering uitzette tegenover Hitler-Duitsland. De recensent L.v.d.B. schreef bijvoorbeeld op 6 april 1935 in De Tijd over een optreden van de ‘Mühle’ in het Amsterdamse Leidschepleintheater:

                        ‘Erika Mann weet het talrijke gehoor – want ze trekt veel belangstellenden – 

                         heel een avond bezig te houden met soms voortreffelijke kleinkunst.

                         Maar die kleinkunst is voor een goed deel navrant, bitter en al raakt ze

                         meer dan eens het al-menschelijke in ons, dat rebelleert tegen onrecht

                         en opkomt voor de broederschap onder de menschen, toch krijgen we

                         van Erika’s eigen verbittering wat te veel en doet de zijdelingsche critiek

                         mij althans onplezierig aan.’ 

                         (bron: idem, z.b.)

Het is de vraag of het lied ‘De megafoon’ van de Nederlandse autoriteiten een censuurstempel kreeg. Zo niet, dan was de recensent van De Tijd hier beslist niet enthousiast over, omdat in dit lied dikdoenerige wereldverbeteraars, die te pas en te onpas hun meningen de wereld in schalden, op de hak werden genomen: zijdelings werd uiteraard op de nazi’s gedoeld:

                                    ‘De megafoon

                                    In deze wereld, die leugen heet,

                                    ben ik al heel lang werkzaam.

                                    Ik heb noch hersens noch verstand.

                                    Maar dat is tegenwoordig niet nodig.

                                    Ik hits hier op, ik hits daar,

                                    de mensen uit elkaar.

                                    Ik sta strak bij ieder woord

                                    in dienst van propaganda.

                                    Ik ben geen mens, kijk alleen al naar mij,

                                    ben alleen een megafoon die spreekt.

                                    Een mond van blik, die schreeuwen kan.

                                    Maar zelf denken kan ik niet.’ (…)

                                    (Uit: Helga Keiser-Hayne: Erika Mann und ihr Politisches Kabarett

                                     ‘Die Pfeffermühle’ 1933-1937)

In de zomer van 1935 kreeg Erika te horen dat haar Duits staatsburgerschap vervallen was verklaard. In haast moest er een plan worden gesmeed om haar aan een paspoort te helpen, anders zou ze immers niet meer met de ‘Mühle’ op tournee kunnen gaan. Klaus en Fritz Landshoff waren goed bevriend met Christopher Isherwood, een auteur en toneelschrijver die ook in Berlijnse kringen van vóór 1933 bekend was. Ze benaderden hem voor een paspoorthuwelijk met Erika, hij zag hier echter tegenop. Maar hij was goed bevriend met de dichter Wystan H. Auden, die slechts tweeëneenhalf jaar in leeftijd scheelde met Erika. Isherwood stelde voor Auden te benaderen. Hij werd ingelicht en ook stuurden Klaus, Isherwood en Erika hem een telegram met een huwelijksaanzoek van Erika. Hij was meteen bereid met haar te trouwen. ‘Delighted’, antwoordde hij. (bron: Erika Mann, Briefe und Antwortenn)

Erika reisde in juni van dat jaar naar Londen, waar ze Auden voor het eerst van haar leven ontmoette. Op 15 juni traden ze in het huwelijk in Ledburry, county of Hereford. Na het huwelijk reisde Erika terug naar Zwitserland. 

Wyston Auden (1907-1973) en Erika werden goede vrienden. Hij vertaalde liederen van Die Pfeffermühle voor haar in het Engels en hij werd een huisvriend van de Mann’s. In 1939, bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, emigreerde hij net als Isherwood naar Amerika, waar Erika toen al met haar ouders een veilig heenkomen had gevonden, dit evenals Klaus. Het huwelijk werd nooit officieel ontbonden, waardoor Erika de rest van haar leven een Engels paspoort had.

Na de zomer van 1935, toen Erika en de groep zich weer in Zwitserland bevonden en ze een nieuw programma voorbereidden, bleek dat hier de tolerantie ten aanzien van de ‘Mühle’ sterk was afgenomen. Ook in Zwitserland hadden rechts-nationalistische groeperingen aan kracht gewonnen. Het gegeven bovendien dat Erika geen Duits staatsburger meer was, speelde een rol in de tolerantie voor de ‘Mühle’ in Zwitserland.

In Nederland werden programmaonderdelen gecensureerd, in Zwitserland kwamen  ordeverstoringen tijdens de optredens steeds vaker voor. Het ‘Nationale front’ in Zürich verspreidde al in november 1934 een pamflet waarin met de volgende tekst mensen werden opgeroepen voor een bijeenkomst op 21 november: 

                                  ‘Tegen opruiing door emigranten!

                                   Openbare protestdemonstratie

                                   In de “Stadthalle”

                                   woensdag, 21 november, 20.15 uur

                                   Spreken zullen: Menne, Tobler, Wirz

                                   Tegen het joodse emigrantencabaret

                                    ‘Pfeffermühle’, waarin al het nationale en patriottische

                                     door het slijk wordt gehaald,

                                     Prof. Mannheim, die op de planken van de schouwburg

                                     van Zürich zijn joodse gal spuwt en de massa ophitst,

                                     Dr. Fritz Adler, de ministermoordenaar en secretaris

                                      van de IIe internationale, die de Zwiterse gastvrijheid

                                      misbruikt en met onbeschaamde brutaliteit meent het

                                      Zwitserse volk te moeten onderrichten,

                                      Dr. Kurt Löwenstein, die zijn minderjarige leerlingen 

                                       ‘voor leerdoeleinden” naar bordelen bracht en de Zwitserse

                                       arbeiders marxistisch-joodse asfalt –‘cultuur’ wil bijbrengen,

                                       Voor radicale zuivering van Zwitserland van het hele buitenlandse

                                      emigrantenuitschot, dat zich al veel te lang in ons land breed maakt.(…)

                                       Nationale Front’

                                       (Uit: Helga Keiser-Hayne, Erika Mann und ihr Politisches Kabarett

                                        ‘Die Pfeffermühle’ 1933-1937)

Een dag na de protestbijeenkomst van de Zwitserse nationaal-socialisten, die zich verbonden met Hitler-Duitsland, schreef Erika een open brief die ze aan een aantal Zwitserse kranten stuurde. In de brief ging ze uitvoerig in op de ontstaansgeschiedenis van de ‘Mühle’ in Zwitserland, op de achtergrond en bedoelingen van haar cabaret, dat geenszins de orde wilde verstoren. Het was een brief waarin ze haar tegenstanders de hand reikte, geheel in de lijn van haar vader, die ook altijd via deze strategie onrust trachtte weg te nemen. Die Pfeffermühle had beslist niet als doel op te hitsen, stelde ze. Het ging om jonge mensen van verschillende nationaliteiten, met uiteenlopende achtergronden, die op een speelse, lichtvoetige manier tot uitdrukking brachten wat er leefde en gezegd moest kunnen worden. (bron: Erika Mann, Briefe und Antworten)

Het mocht niet baten. De brief werd nergens geplaatst en tijdens optredens was politiebeveiliging nodig. Er waren ordeverstoringen door aanhangers van het ‘Nationale Front’, er werd geschreeuwd, met stoelen gesmeten en er werden vechtpartijen uitgelokt. Als Erika na een voorstelling vanuit Zürich de bus nam naar haar ouders in Küsnacht, wachtte aldaar politie om haar veilig naar huis te brengen.

Deze onlusten drongen door tot de Nederlandse pers. Zo verscheen er op 24 november 1934 het volgende artikel in De Tribune:

                       ‘Zürich, 17.nov. Vrijdagavond verwekten fascistische lui incidenten

                        tijdens de voorstelling van het Duitse emigranten-cabaret ‘Die Pfeffermuele’

                        van Erika Mann. Toen de herriemakers eruit waren gezet, kwam het tot

                        incidenten op straat en werd er met stenen naar het gebouw waar de

                        voorstellingen gegeven werden geworpen. Tenslotte trachtten de

                        demonstranten een anti-semitische betoging op touw te zetten doch de

                        politie greep in en 26 leden van het Nationale Front en van de Afweertroepen

                        van het Nieuwe Zwitserland, ’n andere fascistische organisatie, werden

                        gearresteerd.’ 

                        (bron: historische kranten kb)

Het Vaderland berichtte over hetzelfde incident en wist te melden: ‘Toen aan 70 à 80 jongelieden de toegang tot het cabaret werd geweigerd, werden vanuit de menigte stenen naar het gebouw geworpen. Door een steenworp ging de revolver van een detective af, tengevolge waarvan een der demonstranten werd gewond.’ (bron: idem, z.b.)

Steeds minder zaalverhuurders waren bereid om de groep te boeken, want aan rellen in de stad en in eigen huis hadden de meeste eigenaren van café-chantants of van kleine podia geen behoefte. Ze wilden bovendien iedereen te vriend houden, ook de nationaal-socialisten.

Oostenrijk, als een mogelijk land om naar uit te wijken, verleende geen werkvergunning voor optredens van de ‘Mühle.’ Hiervoor benaderde Erika namelijk de Oostenrijkse ambassadeur in Bern, die met een afwijzing reageerde. Die Pfeffermühle trad slechts één keer op in Oostenrijk en dit was op 4 augustus 1936, toen er in Schloss Leopoldskron in Salzburg voor genodigden een Europees afscheidsgala werd georganiseerd. Het was de laatste voorstelling van de ‘Mühle’ in Europa.

Slotakkoord in Europa

De situatie na de zomer van 1935 was dus dat de ‘Mühle’ met moeite in Zwitserland optredens kon boeken en dat de autoriteiten in Nederland de optredens in de gaten hielden. Duitsland viel  helemaal buiten bereik van de ‘Mühle’ en Oostenrijk weerde eveneens de groep. België en Luxemburg stonden niet afwijzend tegenover het cabaret van Erika Mann: tijdens hun Nederlandse tournee waren er een aantal optredens in België en Luxemburg. Het was Duitstalig cabaret, het publiek moest de Duitse taal machtig zijn.

Vanaf het najaar van 1935 trok de ‘Mühle’ weliswaar met een nieuw programma in Zwitserland nog volle zalen, hoewel podia voor optredens met moeite werden gevonden. De toekomst van de cabaretgroep was echter verre van rooskleurig. 

In het voorjaar van 1936 reisde de groep weer voor een tournee naar Nederland. Op 26 april werd in het Rika Hopper-theater in Amsterdam de 1000e voorstelling gevierd met bloemen, een receptie en een souper voor genodigden. Deze voorstelling was de zwanenzang van de ‘Mühle’ in Nederland: niet lang daarna kreeg Erika vanwege ‘het politieke karakter’ van de voorstellingen geen werkvergunning meer om in Nederland op te treden met haar groep. De toenmalige minister Slingenberg van sociale zaken was hier persoonlijk verantwoordelijk voor. (bron: historisch krantenarchief kb) Er waren weliswaar na 26 april 1936 nog een aantal optredens van Die Pfeffermühle in Nederland, maar na augustus van dat jaar verliep de werkvergunning en werd er geen nieuwe meer gegeven. 

Erika en Klaus vatten dan ook het plan op om weer een oversteek te maken naar Amerika, teneinde aldaar Die Pfeffermühle voort te zetten. Op 4 augustus werd in Salzburg het eerdergenoemde afscheidsgala gehouden, waarbij Marlene Dietrich een van de genodigden was. Therese Giehse, die op 20 mei van dat jaar een paspoorthuwelijk sloot met de Engelse auteur John Hampson-Simpson, verklaarde zich bereid mee te gaan naar Amerika, evenals Magnus Henning, Sybille Schloss en Lotte Goslar. Erika en Klaus reisden vooruit om de nodige contacten te leggen voor het cabaret dat in Amerika gelanceerd  zou worden als The Peppermill: voor hen beiden, die bijna tien jaar daarvoor als The Mann twinsdoor Amerika reisden, een avontuur dat ze niet zonder herinnering aan vroeger tijden aangingen. 

Eind september 1936 stapten Erika en Klaus in Southampton op het schip ‘De Statendam’ om de oversteek te maken naar New York. Hun vertrek betekende het begin van hun exil-periode in Amerika, hoewel ze tot en met september 1939 nog regelmatig terugkeerden naar Europa. 

In New York namen ze hun intrek in hotel Bedford in Manhattan, een hotel dat een ontmoetingsplaats werd voor veel Duitse emigranten – Erika en Klaus zouden regelmatig langere tijd in het Bedford verblijven, waar ze dan een studio huurden. 

Voor de lancering van The Peppermill vond Erika het agentschap Columbia Concert Corporation bereid om tournees te regelen en alles daaromheen: publiciteit, zaalhuur, honoraria en treintickets. Maar ook moesten er sponsors worden gezocht, waarvoor Erika en Klaus bezoekjes aflegden om banden te verstevigen. Ze vonden veel sponsoren onder Duitse emigranten van naam uit de film- en theaterwereld, zoals Vicki Baum, Emil Ludwig en de eerdergenoemde Marlene Dietrich. Alfred Knopf, de uitgever van Thomas Mann voor de Amerikaanse markt, wilde The Peppermill ook wel ondersteunen en de gefortuneerde bankier Maurice Wertheim, die verliefd werd op Erika, stelde zich eveneens garant voor de nodige financiële bijdragen. Ze liet zich graag door hem fêteren, maar toen een vaste relatie in beeld kwam haakte ze af.

Intussen morrelde het in de gelederen. Sommigen in de groep waren ontevreden over de manier waarop Erika leiding gaf, anderen voelden zich door haar benadeeld omdat ze vonden dat ze te weinig inbreng mochten geven. Waren Erika en Klaus bijvoorbeeld naar Amerika gereisd op een luxe passagiersschip, voor Therese Giehse Magnus Henning, Sybille Schloss en Lotte Goslar was er om geld uit te sparen een ticket op een vrachtschip geboekt. Op 25 november 1936, twee maanden na Erika en Klaus, arriveerde het viertal in New York. Therese Giehse, op wie het succes van de groep grotendeels steunde, moest toen ervaren dat Erika veel tijd doorbracht met Maurice Wertheim. De sfeer was dus te snijden in de groep toen de première van ‘Peppermill’ werd gepland op 5 januari 1937, waarvoor een zaal op de 17e etage van Chanin building in New York werd gehuurd.

De voorstelling werd een flop. Het Amerikaanse publiek, dat was ingesteld op glamour, schittering en eenvoudige effecten, begreep de ‘Mühle’ eenvoudigweg niet. Het cabaret was te Europees: de satire op politieke situaties en sociale misstanden sloeg gewoon niet aan. De teksten waren vanuit het Duits in het Engels vertaald, waardoor de pointe van vele grappen verloren ging. De meesten in de groep waren de taal niet goed machtig. Hierdoor zat er minder vaart in het programma, waar bijkwam dat de sfeer niet goed was in de groep.

Bovenal was de ‘Mühle’ echter voor het Amerikaanse publiek te knullig en te zeer geworteld in de Europese traditie. De Duitstalige Neue Volkszeitung New York nam het weliswaar op voor de ‘Mühle’, maar het was toen al duidelijk dat het Amerikaanse avontuur geen kans van slagen had. In ieder geval zag Columbia Concert Corporation er geen brood meer in. Voorstellingen werden afgelast en het geplande tournee ging niet door. Nog twee weken speelde de groep met iets meer succes in The New School for Social Research, vermoedelijk omdat het cabaret hier interessant werd gevonden. In feite was Die Pfeffermühle echter al opgeheven. Maurice Wertheim lenigde de opgebouwde schulden.

Erika trad nog enige tijd op als conferencière. Ze gaf intermezzo’s – een praatje en een liedje – bij voorstellingen van diverse theatergroepen. Deze rol van haar werd echter ook geen succes. In februari 1937 keerden Therese Giehse en Magnus Henning terug naar Europa. Therese Giehse verbond zich aan het meest vooraanstaande toneelgezelschap in Zürich, waar ze triomfen vierde. Sybille Schloss en Lotte Goslar bleven in Amerika, waar ze werk zochten in andere theaters. Erika zelf viel terug op haar andere talenten: ze werd ‘lecturer’ en in deze hoedanigheid hield ze bijvoorbeeld in Madison Square Garden een lezing voor ongeveer 23.000 mensen tijdens de zogenoemde ‘Peace and democracy rally.’ De lezing ging uiteraard over Hitler-Duitsland en het gevaar dat hier vanuit ging. Ze begon weer artikelen te schrijven, waarvoor ze onderzoekswerk deed, dit ook voor onder meer Ten Million Children.

Nawoord

Vanaf de eerste optredens van Die Pfeffermühle in Duitsland had de groep te maken met repressie. Er werd een dossier aangelegd van Erika en Wilhelm Frick zat bij ieder optreden achter in de zaal om aantekeningen te maken. Hij zou als nazi-minister van binnenlandse zaken verantwoordelijk worden voor de uitburgering van de hele familie Mann. 

Na de machtsovername door Hitler op 31 januari ’33 moesten Erika en Klaus noodgedwongen uit Duitsland vertrekken. Hun leven was in gevaar. In Zwitserland kreeg de doorstartgroep van Die Pfeffermühle ook weer te maken met repressie; optredens werden verstoord door Zwitserse nationaalsocialisten. Erika moest onder politiebegeleiding onderweg naar huis of naar haar hotel. In Nederland werd er vanaf het voorjaar van 1935 censuur toegepast op programmaonderdelen. In augustus 1936 kreeg de groep voor Nederland geen werkvergunning meer. Voor onze beeldvorming van een vrij, liberaal, democratisch Nederland is dit een weinig verheffend historisch gegeven. 

Het eerste wat machthebbers doen in een totalitaire, gelijkgeschakelde staat is dwarsbomen van vrije journalistiek en van satire. Voor Europa is deze bijna universele beleidslijn door totalitaire regimes nergens zo goed zichtbaar als in de geschiedenis van het politiek-literaire cabaret Die Pfeffermühle. Laat dit voor ons een waarschuwing zijn in het besef dat het vrije woord een verworvenheid is die we moeten koesteren.

Dit essay is een bewerking van hoofdstukken uit de dubbelbiografie ‘Erika en Klaus Mann, Leven langs de Bühne’, Aspekt, 2012

Over de auteur: Van de literatuurwetenschapper Margreet den Buurman, (Den Haag, 1953), verscheen in het najaar van 2010 een publieksbiografie van Thomas Mann. Het materiaal over de beroemde schrijversfamilie Mann bleek dusdanig rijk en veelkleurig dat hierna vele studies volgden. Temeer daar in de Nederlandse bibliotheken nauwelijks primair biografisch materiaal voorhanden was. De dubbelbiografie ‘Erika en Klaus Mann, leven langs de Bühne’  maakt deel uit van de reeks Mann-titels die sindsdien verschenen. Voor inhoudelijke info hierover: http://www.writersheart.nl

Geraadpleegde literatuur:

Helga Keiser-Hayne: Erika Mann und ihr politisches Kabarett ‘Die Pfeffermühle’ 1933-1937. Rohwolt Verlag, 1995;

Irmela von der Lühe: Erika Mann, Eine Biographie. Campus Verlag, 1993;

Erika und Klaus Mann: Rundherum, Abenteuer einer Weltreise. Rowohlt Verlag, 2005, (oorspr.1929);

Erika und Klaus Mann: Das Büch von der Riviera. Rowohlt Verlag, 2004, (oorspr.1931);

Erika Mann: Briefe und Antworten, Band I: 1922-1950. Herausg. Anna Zanco Prestel. Ellermann Verlag, 1984.

Erika Mann: Briefe und Antworten, Band II: 1951-1969. Herausg. Anna Zanco Prestel. Ellermann Verlag, 1985.

Erika Mann: Blitze überm Ozean, Aufsätze, Reden, Reportagen. Herausg. Irmela von der Lühe und Uwe Naumann. Rowohlt Verlag, Klaus Mann: Der fromme Tanz. Bruno Gmünder Verlag, 1982, (oorspr.1925);

Klaus Mann: Tagebücher 1931-1933. Edition Spangenberg, 1989;

Klaus Mann: Das innere Vaterland, Literarische Essays aus dem Exil. Herausg. und

nachwort: Martin Gregor-Dellin. Ellermann Verlag, 1986;

Klaus Mann: Kind dieser Zeit. Nymphenburger Verlagshandlung, 1965;

Klaus Mann: Der Wendepunkt, ein Lebensbericht. Rowohlt Verlag, 2008, (oorspr.1952);

Klaus Mann: Opgejaagd, gedoemd, verloren, dagboek 1933-1949. Ann./samenst. W. Hansen. De Arbeiderspers, 1996;

Klaus Mann zum Gedächtnis. Querido, 1950;

Klaus Mann: Briefe und Antworten, Band I: 1922-1937. Herausg. Martin Gregor-Dellin. Ellermann Verlag, 1975;

Klaus Mann: Briefe und Antworten, Band II:1937-1949. Herausg. Martin Gregor-Dellin. Met nawoord van Golo Mann: Erinnerungen an meinen Bruder Klaus. Ellermann Verlag, 1975;

Thomas Mann, Heinrich Mann, Briefwechsel 1900-1949. Herausg. Hans Wysling. Fischer Verlag, 1995;