Fantasio slaat terug
Waarom ik? En de anderen niet? Vraagt de Utrechtse oud-journalist Bob Bleijenberg zich in 1946 af. Hij is dan al meer dan tien jaar succesvol in het variété als de clown Fantasio. De optredens die hij in de oorlog doet voor de organisatie Vreugde en Arbeid worden hem echter niet in dank afgenomen. De artiest verschijnt voor een tribunaal, wordt veroordeeld, maar bijt vervolgens publiekelijk van zich af.
In de collectie van TheaterSentiment bevindt zich een jaargang van het magazine Applaus. Een vakblad voor variété-artiesten en musici dat direct na de bevrijding wordt opgericht. In de editie van 24 juli 1946 staat een ingezonden brief van de clown Fantasio. In het lange epistel reageert hij op zijn veroordeling en de stroom aan roddels die het teweeg brengt.
Geliefde clown wordt verdacht van collaboratie
Het variété maakt in die tijd een grote bloei door. Er is veel behoefte aan amusement, na het barre laatste oorlogsjaar. Er is nog geen televisie en er is volop werkt voor alle acrobaten, zangers, orkesten, goochelaars, kunstfluiters, clowns en Nederland is een land van verenigingen en organisaties, die zeer bedreven zijn in het organiseren van feestavonden.
Een van die sappelende artiesten, die van feestavond naar feestavond hobbelen, van kermis naar kermis, is Fantasio. De muzikale clown, zo staat hij bekend. Hij maakt grappen, hij imiteert, maar bovenal weet hij zijn publiek te vermaken met bestaande en zelf bedacht en in elkaar geflanste muziekinstrumenten. Op de zolder van zijn Utrechtse woning heeft hij een ‘ideeën-werkplaats’. Vol met afgedankte instrumenten en andere nauwelijks identificeerbare voorwerpen.’
Rond 1930 kiest de jonge Utrechtse journalist Bob Bleijenberg voor zijn passie. Hij zegt op bij de krant en gaat zijn brood verdienen als clown. Zijn collega’s raden het hem af. Als echtgenoot en vader van een kind, kan hij dit risico niet nemen, drukken ze hem op het hart. Bleijenberg zet door. En met succes. De jaren dertig zijn mooie jaren voor Fantasio. Hij treedt op voor de radio en trekt door het hele land met zijn act.
Het is continu zoeken ‘naar de lach’, legt hij uit in een interview. ‘Het gebeurt me vaak dat een vondst – die ik in huiselijke kring heb uitgeprobeerd en veelbelovend lijkt – op het toneel valt als een baksteen’, zegt Bleijenberg. ‘Humor is onberekenbaar’. Niettemin krijgt hij in de jaren dertig vele lachsalvo’s over hem heen, door bijvoorbeeld met een in elkaar geknutseld instrument het hoge geluid van een operazangeres te imiteren.
De oorlog is voor het amusement een bloeiperiode. Voor degenen die een zogenaamde ariërverklaring kunnen ondertekenen en zich aanmelden bij de Kultuurkamer is er werk in overvloed. De eerste jaren van de bezetting gaat het reguliere leven voor de meeste Nederlanders gewoon door en er is honger naar vermaak. Ook Fantasio zit niet stil. Het ergste dat hem overkomt is de diefstal van zijn pruiken in de lente van 1942. Ter waarde van honderd euro per stuk, een flink bedrag in die tijd.
De clown trekt als vanouds door het land. Met de Nederlandse Circus Revue bijvoorbeeld. Ook maakt hij enige maanden deel uit van de troupe van impresario Herman Rinket en zet hij een eigen, kleine revue op onder de naam ‘Ketelbinkie.’ Vanaf 1941 wordt hij gecontracteerd door de organisatie Vreugde en Arbeid, die allerlei optredens verzorgt voor arbeiders in het land.
Vreugde en Arbeid is een op nationaal socialistische leest geschoeide organisatie, met als doel ‘de verbetering van het lichamelijke en geestelijke welzijn van arbeiders’.
Het werkelijke doel is de arbeiders mentaal klaar te stomen voor de nieuwe werkelijkheid: de nationaal-socialistische samenleving. Dat gebeurt uitermate subtiel, zonder al te opzichtige propaganda. Het bieden van een amusante avond is onderdeel van de tactiek.
Het zijn die optredens die Fantasio de das omdoen. Na de bevrijding is er aanvankelijk weinig aan de hand. In de roerige zomer van 1945 golft Fantasio vrolijk mee op de bevrijdingsroes, maar in augustus wordt hij opgepakt en verdwijnt zonder verhoor enige weken achter de tralies. Door zijn deelname aan de culturele avonden voor Vreugde en Arbeid wordt hij verdacht van collaboratie.
Het zijn de jaren van de zuivering. Vele Nederlanders moeten zich voor de rechter verantwoorden voor hun activiteiten in de oorlog. Ook binnen de culturele branche. Artiesten die geen geheim hebben gemaakt van hun nazi-sympathieën, komen achter de tralies. Zoals tekstschrijver Jacques van Tol die het nationaal socialistische Paulus de Ruijter Cabaret heeft geleid op de radio. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor Ceesje Speenhoff, de dochter van de grote troubadour.
Over deze uitgesproken gevallen zal niemand twijfelen, maar daar omheen wordt het schimmig. Wie is goed? Wie is fout? Er is chaos en er is sprake van een enorme willekeur. Achteraf bezien hebben de meeste kunstenaars zich voor het karretje van de bezetter laten spannen, uit naïviteit of lijfsbehoud. Artiesten moesten in de oorlog een niet-joodverklaring ondertekenen en zich aanmelden voor de Kultuurkamer als ze wilden blijven optreden. De artiesten die dat hebben geweigerd zijn op een hand te tellen, de rest is doorgegaan met werken. Dat geldt voor de grote acteurs, de revue-artiesten en ook voor de vele variété artiesten.
Sommigen moeten zich na de bevrijding verantwoorden, de meeste anderen ontspringen de dans. Want iedereen vervolgen zou waarschijnlijk de hele culturele sector lam hebben gelegd. Dat er sprake is van willekeur, constateert ook Fantasio. Na enkele weken komt hij vrij en kan hij gewoon doorspelen. In juni 1946 verschijnt hij uiteindelijk voor een tribunaal in Utrecht en wordt hij veroordeeld, met een straf die gelijk is aan zijn voorarrest.
Daarmee is de kous niet af voor Bleijenberg. Hij voelt zich beschadigd en besluit publiekelijk terug te slaan. Hij stuurt zijn ingezonden brief met als titel ‘Was ik de enige?’ naar het vakblad Applaus en die wordt integraal geplaatst. De redactie meldt als bijschrift dat ze bewust kiest voor publicatie: ‘Het is niet aan ons om artiesten te straffen of te benadelen door geroddel. Wij publiceren deze brief omdat er dingen instaan die tot nadenken stemmen’.
Fantasio veegt in duidelijke taal de vloer aan met de willekeur en hypocrisie. Zonder namen te noemen, maakt hij duidelijk dat hij niet bepaald de enige is die voor Vreugde en Arbeid actief is geweest. Erger nog, veel artiesten die gewilliger en nadrukkelijker meewerkten met de bezetter, ontspringen juist de dans. Onbegrijpelijk, vindt de clown.
Hij schrijft dat hij meedeed aan Vreugde en Arbeid, zodat hij niet in Duitsland hoefde op te treden. ‘Zo kon ik uit handen van de bezetter blijven. Ik hoefde niet naar Duitsland te gaan en heb dus nooit het gevoel gehad dat ik de bezetter hielp. Iedereen die meedeed was anti-Duits. We deden een rondedansje als er geen kip in de zaal zat. We draaiden ons nummertje af, zonder het minste propagandatintje. Sterker nog, dat was voor de organisatie een manier om leden te winnen. Het moest neutraal overkomen, daarom hebben ze ook geen NSB-artiesten gecontracteerd.’
Waarom juist hij voor een tribunaal moest verschijnen? ‘Utrecht is een roddelstadje’, meent Bleijenberg. ‘Ik heb twaalf jaar voor een krant gewerkt, voordat ik artiest werd. Er waren bij de krant collega’s die me voorspelden dat ik na een paar maanden met hangende pootjes terug zou komen. Dat het niet gebeurde en dat het mij als artiest goed ging, beviel hen allerminst.’
Kennelijk heeft iemand dus een oude rekening te vereffenen met de artiest. ‘De politie inspecteur met wie ik in mijn journalisten tijd steeds overhoop lag, kreeg een hoge functie bij het Militaire Gezag’, zegt Fantasio. ‘Het duurde echter tot augustus voor hij het aandurfde mij op te pikken. Zonder enig verhoor heb ik weken ‘gekampeerd’, waarna ik met behulp van diverse lieden, die wisten dat ik daar niet thuis hoorde, eruit ben gehaald. Ik werkte twee dagen later alweer.’
Al hoeft de clown na de uiteindelijke veroordeling niet meer de cel in, de mentale schade is groot. ‘Niet de kampeertijd of de veroordeling, maar het geklets dat eruit voortkomt, hindert mij erg’, schrijft Bleijenberg. Met name de onrechtvaardigheid steekt hem. ‘Want als u de artiestenwereld kent, weet u dat zeker negenennegentig van de honderd artiesten in de variété voor Vreugde en Arbeid werkten of zelfs naar Duitsland gingen. Als dit kennelijk strafbaar is, waarom ben ik dan de enige die hiervoor moet boeten? Waarom worden al die anderen met rust gelaten?
‘Ik had dit kunnen aanvoeren, heb het niet gedaan, omdat ik een ander geen kwaad gun. Ik lees veel artikelen over artiesten, trouw slaan ze in hun carrière beschrijving de periode Vreugde en Arbeid en hun klussen in Duitsland over. Dat is te begrijpen. Maar wat te denken van een populaire artiest die in een interview durft te beweren dat hij niks met het Kultuurkamer-gedoe te maken wilde hebben en daarom is opgehouden met optreden?’
Bleijenberg doelt hiermee op Lou Bandy, die enige weken eerder een interview gaf aan Applaus. ‘De outsider denkt vast: wat een flinke kerel. Ik weet echter dat die knaap zich netjes met een ariërverklaring opgaf bij de Kultuurkamer, zelfs lid werd van de adviescommissie, optrad voor de Winterhulp en smeekbrieven schreef aan Mussert en Seyss-Inquart toen hij ondanks dat toch in de knel kwam.’
De hypocrisie tiert welig. ‘Ook heb ik een artiest ontmoet met een koperen speld van de verzetsbeweging op zijn jasje’, gaat Fantasio verder. ‘Ik maakte de opmerking dat ik lang niet met hem had samengewerkt. Zegt hij: ‘Ja, ik had wel partijtjes voor je gehad, maar ik deed doorgaans feestavonden voor de illegalen en de knokploegen. Maar jij werkte voor Vreugde en Arbeid en dat wisten ze natuurlijk.’ Dat zegt dus een man, van wie ik weet dat hij zich aanmeldde voor de Kultuurkamer, optrad voor de Niederländische-Deutsche Kulturgemeinschaft en de Duitse marine. En dat hij pas illegaal werd, toen vaststond dat Duitsland de oorlog zou verliezen. In zulke gevallen is het een hele toer om je mond te houden.’
Gelukkig voor Fantasio lijkt het merendeel van zijn klanten vergevingsgezind. ‘Ik krijg meer aanvragen dan ik kan verwerken, ik ben geen dag zonder werk en ik moet de eerste zaaleigenaar die mij mijn optreden voor Vreugde en Arbeid kwalijk neemt nog tegenkomen. Ik heb succes en het gaat goed met mij.’
‘Maar dat neemt niet weg dat ik me afvraag waarom ik de enige ben om wie zoveel drukte wordt gemaakt. Stel dat ik me werkelijk boos zou maken en zou gaan schrijven over de artiesten van wie ik kan bewijzen dat ze voor Vreugde en Arbeid, voor de Winterhulp, in Duitsland, voor de WA en de NSB werkten? Het zou een feuilleton van meerdere delen worden. Stel dat ze allemaal moeten verschijnen voor een tribunaal? Het zou een gebed zonder end zijn. Maar vrees niet collega’s, het blijft bij een veronderstelling.’
Tot slot schrijft de clown: ‘Terwijl u lofliederen op Churchill zingt of vol vuur vaderlandse liederen speelt, zal men tijdens mijn optreden in de zaal fluisteren: ‘Hij was niet safe tijdens de oorlog, ik heb het zelf gelezen.’ Het zal ongetwijfeld uiteindelijk minder werk opleveren, maar ik neem het gelaten. Gun mij een plezier en roddel niet verder. En voor de rest: zand erover.’
Bleijenberg doet wat hij belooft. Hij houdt zijn mond. In de jaren daarna heeft hij weinig last van ‘zijn oorlogsverleden’. Hij blijft een veelgevraagde clown en in de jaren vijftig is Fantasio ook veelvuldig op televisie te zien. Daarnaast pakt Bleijenberg een oude liefhebberij weer op. Hij gaat schrijven. Zo maakt hij de Nederlandse tekst bij de bewerking van een Duits kinderliedje van Conny Froboes. ‘Naar de speeltuin’, gezongen door Heleentje van de Kapelle, wordt in 1952 een enorme grote hit. In de jaren zestig, als het publiek verknocht raakt aan de televisie en geen behoefte meer heeft aan variété, wordt Bleijenberg columnist voor de plaatselijke krant in Utrecht. Voor hem blijft Fantasio echter springlevend. ‘In de eerste plaats ben ik clown’, zegt hij. ‘Aan dat vak heb ik nu eenmaal mijn hart verpand en het blijft me fascineren.’
Bronnen: Collectie TheaterSentiment/ Applaus 1946/ Delpher/ Foto cover: Stadsarchief Utrecht