‘Onze taak is: lachen, zo vaak de regisseur het wil.’ In november 1935 begeeft een verslaggever van Het Nieuws van den Dag zich naar de filmstudio’s van Cinetone in Duivendrecht. Daar werkt hij als figurant mee aan een nieuwe Nederlandse speelfilm genaamd ‘Kermisgasten’. Zijn belevenissen verwerkt hij in een beeldende sfeerreportage ‘Tragiek tussen romantiek’ die kort daarop wordt gepubliceerd in de krant.

‘Ik ben een kleine man, want Ik ben figurant’, zo begint de naamloos gebleven journalist zijn reportage. ‘De prominenten hebben hun eigen kleedkamer en veroorloven zich luide grapjes tegen hun kapper, maar ik zit met een twintigtal anderen in een smalle kamer. En de kapper, die ons onderhanden heeft, verwaardigt zich zelfs niet iets over het weer te zeggen.’

In de film Kermisgasten spelen Johan Kaart en Heintje Davids de hoofdrollen. Het heet ‘de eerste Nederlandse revuefilm’ te zijn. Een klucht, opgebouwd als een aaneenschakeling van grappige scènes en liedjes, met als rode draad een circuspaar – Annie en Jan – dat per ongeluk in het bezit is gekomen van de gestolen juwelen van bekende artiesten genaamd The Jolly Sisters.

Tijdens de opnames in het najaar 1935 bevindt de Nederlandse filmindustrie zich in een renaissance, na jarenlang stilstand. De eerste Nederlandse geluidsfilms Willem de Zwijger en De Jantjes geven de ambities een flinke boost, net als de opening van de studio’s in Duivendrecht. Ook wel Hollandsch Hollywood genoemd. Binnen twee jaar worden maar liefst dertig films gemaakt.

De Cinetone Studio ofwel Hollandsch Hollywood. Stadsarcgief Amsterdam

Kermisgasten wordt geproduceerd door Jos Jacobi en geregisseerd door Jaap Speyer, die het vak geleerd heeft in het toenmalige mekka van de film: de UFA-studio’s in Berlijn. Zodra de nazi’s aan de macht komen, keert Speyer terug naar Nederland, mede gelokt door de nieuwe ambities in ons land. Met de regie van De Jantjes drukt hij direct zijn stempel.

‘In het opname-atelier zie ik hoe de strenge regisseur met een vergoelijkenden glimlach van milde berusting het gemopper van de sterren aanhoort’, schrijft de journalist. ‘Hoe zou zijn gezicht verstarren als een van ons eens een kritische opmerking maakte! Ik beklaag mij er niet over. Er is nu eenmaal verschil tusschen sterren en figuranten. Gehuld in de sfeer van den roem schrijden de sterren voort en ieder kent hun namen. Wij zijn ‘de dikke mijnheer met de bril op’, of ‘de dame met het grijze haar’, of ‘die man daar op de tweede rij’. In dit huis vol klinkende namen hebben wij geen naam.’ 

De sfeerreportage biedt een uniek en ietwat ontluisterend inkijkje in het Hollywood van de polder. ‘Het is een vale Novembermorgen, die zijn grauwe mistroostigheid over de weilanden legt die om de Cinetone studio’s aan de Duivendrechtse kade liggen. Het schamele licht valt in de kantine van het filmpaleis, waar wij, figuranten, op rieten stoeltjes zitten en wachten. Het is er koud en ongezellig. Sigarenrook van de vorige dag heeft er onmiskenbaar zijn sporen nagelaten. Honderd bleeke gezichten in de bleke ochtend, zo ziet de figuratie van Kermisgasten er uit.’ 

Niettemin trekt Duivendrecht behoorlijk wat gelukzoekers. Aan figuranten dus geen gebrek, want een filmcarrière lijkt met de opening van de eerste, echte Nederlandse filmstudio’s binnen handbereik. ‘Wie zijn wij? Koormeisjes zonder werk, artiesten zonder uitzicht op een vaste verbintenis, brave burgers die door het grote toeval hier verzeild zijn geraakt. Naast mij zit een oude dame en zij is bezig met een handwerkje. Een eindje verder een paar juffrouwen, die giechelen. Een oude, ernstige man, met zijn trouwpak aan, kijkt verwijtend naar de lachende meisjes.’

‘Wij zijn artiesten zonder uitzicht op een vaste verbintenis.’

Uit: “Het nieuws van den dag”

‘Dan zijn er jongelingen, die zich gekleed hebben als filmhelden met nauwsluitend, correct zittend pak en een prachtig gestrikte, kleurige das. Zij zien er overigens uit of de kleding hun enige kapitaal is. Een zeer deftig man is er, die met strak gezicht alleen aan een tafeltje zit.’ Als we de journalist mogen geloven zijn het dus niet enkel de dromers die figureren, voor velen is het gewoon een aardige bijverdienste in die lastige crisisjaren.’ Zo zijn wij uitermate verschillend’, gaat hij verder. ‘Doch wat ons samenhoudt is die ene band.. die vier gulden, die wij aan het eind van den werkdag uitbetaald zullen krijgen. De vier gulden vormen de stille roepstem tot de geneugten van de filmfiguratie.’

Een van decors in de Cinestone Studio. Stadsarchief Amsterdam

‘Neen…. niet de roem is het die ons lokt, niet de romantiek van de film, niet het avontuur van het witte doek. In de mysterieuze poëzie van de film zijn wij het meest nuchtere proza. Wij zijn het levende materiaal à vier gulden het stuk. Was in handen van mijnheer Speyer en mijnheer Jacobi en hoe verder al de groten van de film mogen heten.’

Naast Heintje Davids en Johan Kaart, twee zeer bekende komische acteurs en revuesterren, spelen ook Alex de Meester, Johan Elsensohn en Fien Berghegge mee in de film. Acteurs die hun sporen hebben verdiend bij het ‘serieuze toneel’, maar die toch hun handen niet omdraaien voor een filmische klucht. Een van de hoogtepunten in de film is een scène die zich afspeelt in een theater. Hier komen de figuranten ook in actie.

‘Nu spelen wij film in een zaal die er rommelig en akelig ongezellig uitziet. Het is er koud. Slechts als een der felle lampen haar grote, wit-gloeiende ogen op ons richt, glijdt er een glans van behaaglijke warmte over ons. Wij allen voelen met de aardige Volendamse, die Heintje Davids voorstelt, mee, als zij met luide stem tot de mannen bij de lampen roept: ‘Laat dat pitje nog maar effe op mij staan, vader; hè, ziezo, da’s lekker.’ 

‘Onze taak is een theaterpubliek voor te stellen, dus zitten wij op lange stoelenrijen. Wij vonden allen dat we nog nooit zo naar uit geweest te zijn. Wij zijn erg veranderd. Onze bleke gezichten hebben plaats gemaakt voor een verzorgd, gedistingeerd uiterlijk.

De doffe glans van rozige schmink heeft iets van ons weggenomen en zonder twijfel zijn wij mooier geworden. Wij zijn een keurig, net publiek. Voor ons en boven ons flitsen lampen. Mannen in pullovers staan achter camera’s. Boven, tegen de zoldering kruipen als grote, griezelige spinnen de lampenisten. Er wordt gepraat en geschreeuwd. ‘U denkt er wel om, dames en heren’, roept de heer Speyer ons toe, ‘dat u de gehele dag op dezelfde plaats blijft zitten. Want publiek in een theater verwisselt tijdens de voorstelling immers ook niet van stoel!’ 

‘Wij begrijpen het. Zo blijven wij zitten in de morgen, die tot de middag groeit. Wij zien hoe vijf, tien maal dezelfde scène wordt herhaald. ‘Bühne! Camera! Los!’ Wij zien de heer Jansen, in elegante rok gekleed, als conférencier optreden en een scène aankondigen van Mariene Dietrich, welke rol door, jawel, Johan Kaart wordt vertolkt. 

Onze taak is slechts te applaudisseren en te lachen. Bij elke herhaling dus applaudisseren en lachen wij, de gehele lange morgen, want wij, figuranten, zijn ideaal elastisch theaterpubliek. Wij applaudisseren en lachen zo dikwijls mijnheer Speyer dat wil. En dat is héél dikwijls.’

De film gaat begin 1936 in première en draait in maart van dat jaar in Tuschinski. De recensies zijn best goed te noemen, met aardig wat lachsalvo’s in de zaal. In de jaren erna wordt de film nog af en toe vertoond, ook vlak na de oorlog nog. Daarna loopt het spoor dood. De film lijkt van de aardbodem verdwenen en daarmee ging ook het noeste werk van de dappere figuranten – gelukzoekers, dromers en baantjesjagers – voorgoed teniet.

De film ging verloren. Deze foto verscheen in de krant in 1935. Johan Kaart als Dietrich, Heintje Davids als Volendams meisje. Daarnaast de figuranten. Uit: Nieuws van den dag, 1935. Fotograaf onbekend.