Lach en vergeet
Het doek gaat op, het licht gaat aan. Dan wandelt het mannetje het podium op, zwart jasje aan, een bolhoedje op. Hij blijft staan bij een bord met daarop: ‘Stemlokaal’. ‘Ik ben de sigaar’, zegt hij vervolgens met zijn hese piepstem. ‘Ik moet gaan stemmen. En als ik dat niet doe, krijg ik drie gulden boete. Maar of je nou wel of niet stemt, alles blijft toch gewoon hetzelfde; de kleine man krijgt altijd de klappen.’ Dan klinkt er muziek en zet hij zijn lied in.
In 1929 beleeft Louis Davids zijn grootste succes tot dan toe. Het nummer ‘De kleine man’ uit de revue ‘Lach en Vergeet’ van producent Frits Stapper slaat in als een bom. De verzuchting van de man bij het stemlokaal, appelleert aan de onderbuikgevoelens van veel Nederlanders. ‘Dat is de kleine man, de kleine burgerman, die doodgewone man met zijn confectiepakkie an’, luidt het pakkende refrein en sinds de première in juli gonst het lied door het land.
Toch reageert niet iedereen enthousiast op het cabaretlied en dat is misschien wat zacht uitgedrukt. In het socialistische dagblad Het Volk wordt in december de vloer aangeveegd met Davids, door niemand minder dan de bekende politicus en journalist Henri Polak. Het couplet waarin gesuggereerd wordt dat er wel eens misbruik van de werklozensteun wordt gemaakt, is tegen het zere been van socialisten. ‘Als je niet werkt krijg je achttien gulden premie’, zingt Davids. ‘Nou zijn er veel slampampers die zijn liever lui dan moe en denken nou die achttien piek die neem ie.’
Polak ziet dit als verraad door volksheld Davids en laat dit ongenoegen in bombastische volzinnen blijken. ‘Het ergerlijke van het geval is, dat deze uit het Rotterdamse proletariaat voortgekomen artiest zich niet ontziet het lot der talrijke door werkloosheid geslagen gezinnen te vervalsen en het te gebruiken tot het behalen van een goedkoop succesje, bij dat deel van het publiek, dat op de arbeider neerkijkt en zulke laster dus graag en gretig inzuigt’, zo schrijft hij in Het Volk.
Polak is niet zomaar iemand. Net als Davids is hij inmiddels een levende legende. Hij is lid van de Eerste Kamer en tevens grondlegger van de vakbeweging in Nederland. Al meer dan een kwart eeuw is de charismatische Amsterdammer voorzitter van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond. Daarnaast is hij ook nog eens actief als journalist, zo schrijft hij voor Het Volk zijn bekende column ‘Kroniek’ en daarin gaat hij in december ‘29 helemaal los op het nieuwe succes van Davids. Een twist op hoog niveau dus.
De heer Davids wauwelt er maar wat op los
Henri Polak
Het lied ‘De kleine man’ verwoordt inderdaad niet de gevoelens van de socialisten, maar van een geheel andere groep: de ontevreden middenklasse. Die zich gemangeld voelt tussen arm en rijk en uiteindelijk ‘voor alles op moet draaien’. Het lied schopt niet alleen naar beneden, maar ook naar boven. Davids hekelt niet alleen de ‘slampampers’ die misbruik maken van de staatssteun, die door hardwerkende belastingbetalers wordt opgehoest, maar ook de politici met hun holle frasen en loze beloften.
Dat kan de woede van Polak niet temperen. ‘De heer Davids wauwelt er maar wat op los’, stelt hij in zijn artikel. ‘Want niet ‘de kleine man’ betaalt de werkloosheidsverzekering. Dat doet de arbeider zelf, die er premie voor betaalt. De bijslag uit de overheidskassen is belastinggeld en wordt niet alleen gevuld door ‘de kleine man’, maar vooral door de arbeider zelf, die verhoudingsgewijs meer belasting betaalt dan iedere andere Nederlander.’
De geliefde politicus krijgt vanuit zijn achterban veel bijval. De socialisten verfoeien het lied en laten dat blijken ook. De VARA besluit ‘De kleine man’ zelfs te boycotten. De AVRO, de omroep van de middenklasse, komt met een tegenreactie en begint het inmiddels op de plaat gezette lied juist extra vaak te draaien. Als plaagstootjes naar de arbeidersomroep met wie ze in een hevige concurrentiestrijd is verwikkeld.
Dat ‘De kleine man’ zoveel losmaakt is goed nieuws voor producent Frits Stapper. Het succes betekent de redding voor zijn revue ‘Lach en Vergeet’, die verder nogal wat mankementen vertoont, als we de recensies uit die tijd mogen geloven. De voorstelling is in juli 1929 in premiere gegaan in Scala in Den Haag.
Naast Louis Davids prijken de namen van Johannes Heesters, Ninon Dolnay, Coba Kelling en Willy Walden op de affiches. Het uitgangspunt is ‘De reis om de wereld in tachtig dagen’ van Jules Verne, zodat de revue het publiek naar verschillende landen verplaatst, naar onder meer de Balkan, het voormalige tsarenrijk en het oude Griekenland. Ook de voorstelling zelf trekt rond. Na Scala reist de revue in september door naar Tivoli in Rotterdam, in oktober en november naar Theater Carré in Amsterdam en vervolgens nog enige maanden door de provincie.
Schot in de roos
De act van Davids bij het stemlokaal blijkt al de eerste avond een schot in de roos. Rido, pseudoniem van journalist Philip Pinkhof, is mede-auteur van de revue en de zwager van Louis Davids. Hij ziet het wonder met eigen ogen gebeuren.
‘Het doek gaat op en daar staat dat kleine bordje met ‘stembureau’ erop. Daar lachen de mensen al om. Dan komt Lou op, in dat prachtige type van die schlemielige, hongerige kleine man. Hij wordt met applaus ontvangen. En meteen is het alsof de mensen de schlager ruiken. Ieder zinnetje is raak en als hij besluit niet te stemmen, maar de boete te nemen, barst de zaal los. Maar na het liedje, als de stem van Lou zwijgt, blijft het eerst een tijd stil. De mensen in de zaal zitten ademloos, totdat ze, ineens, losbreken. Ze gaan op de banken, verbeeld u eens: in dat deftige Scala. En nadat hij het heeft moeten herhalen, zingt de hele zaal het uit zichzelf mee.’
Het had weinig gescheeld of het lied was niet eens in de revue terechtgekomen, want volgens Rido wilde Davids het eigenlijk helemaal niet zingen. ‘Davids diepte uit een van z’n laden nog een oud liedje van ’m op. Hij kwam er mee bij me en met de grootste onverschilligheid noemde hij ’t een soflied. We namen het samen door aan de piano en mij pakte het wel. Het was ‘De kleine man’. Laat mij er maar een aanloop bij maken, zei ik nog. Ik schreef er vervolgens de scene bij het stembureau bij. Dat pende ik in een minuut of twintig op, maar mijn zwager zei: ‘die vuiligheid speel ik niet’. Ik heb hem op allerlei manieren moeten bepraten om hem over te halen.’
Lach en Vergeet
De affiche van de revue ‘Lach en Vergeet’ van producent Frits Stapper, die vanaf 17 juli 1929 te zien was in het Scala-Theater in Den Haag. Bron: Gemeentearchief Den Haag
Inmiddels weten we dat het liedje dat Davids uit zijn lade trok, niet door hem, maar door zijn tekstschrijver Jacques van Tol is geschreven. Deze jongeman is sinds een paar jaar de vaste auteur van nagenoeg alle liedteksten en sketches die Davids brengt. Die zet er meestal zijn eigen naam onder. ‘De kleine man’ is een typische Van Tol-tekst, in de bijtende toon die de broodschrijver van Davids zo eigen is. Hij weet vlijmscherp de onderbuikgevoelens van de zwijgende meerderheid te verwoorden. Misschien voelde Davids aan dat hij zich met dit lied in een politiek mijnenveld zou begeven. ‘Op de avond van de première vroeg Louis me nog: Zou ik het nou wel doen?’, herinnert Rido zich. ‘Probeer het maar’, zei ik. Maar hij had er niet het minste vertrouwen in.’
Het onvermoede succes is wellicht een kwestie van het juiste lied op het juiste moment. Het is immers 1929 en dat is een kanteljaar. Na de Eerste Wereldoorlog breekt er even een economische en maatschappelijke bloeiperiode op, maar ‘the roaring twenties’ beginnen aan het einde van het decennium de nodige barsten te vertonen. De werkloosheid begint weer toe te nemen, vooral onder de diamantbewerkers in Amsterdam. In oktober van het jaar zakt ook nog eens de beurs op Wall Street door zijn hoeven en dat zal het begin zijn van een langdurige economische crisis.
U hebt mij onrecht aangedaan, waarom citeert u mij niet volledig?
Louis Davids
Terug naar Polak. ‘In gewone omstandigheden zou ik waarschijnlijk geen acht hebben geslagen op deze vergiftiging der geesten’, zo verantwoordt de socialistische voorman zijn felle aanval op Davids. ‘Maar nu ik weer te midden van de duizenden diamantbewerkers sta, op wie de gesel der werkloosheid fel striemt, nu ik weer eens de verwoestingen gadesla, die in de gezinnen der getroffenen worden aangericht, ondanks de beroemde ‘achttien pop’, waarvoor zij zolang een premie van een gulden per week betaalden, word ik getroffen door de gemeenheid uit de geest en de mond van een man, die voor een niet onbelangrijk deel zijn populariteit te danken heeft aan dezelfde ‘slampampers’, die hij nu met zijn geharmoniseerde bittertafelpraatjes bekladt en daardoor voel ik mij gedwongen daarop de aandacht te vestigen.’
Louis Davids laat het er niet bij zitten en publiceert een ingezonden brief in Het Volk. Hij is duidelijk gekwetst en richt zich persoonlijk tot Henri Polak. ‘U hebt mij onrecht aangedaan’, schrijft Davids. ‘Waarom citeert u mij niet volledig? In de revue wordt met alles en iedereen de draak gestoken en dus ook in het liedje ‘De kleine man’. Waarom maakt u geen melding van het couplet over ‘het pakje van de vice-admiraal’? En als ik met het versie over de achttien gulden premie de parasieten in het ootje neem, die van deze maatregel misbruik maken, moet u dat niet opvatten als een aanval op dat deel van het volk waaruit ik zelf tot mijn vreugde ben voortgekomen.’
De kleine man
De legendarische kleinkunstenaar in de rol die hem onsterfelijk maakte. Als de ‘kleine man bij het stembureau’ schreven Davids, Jacques van Tol en Rido theatergeschiedenis.
‘Uitdrukkingen als ‘vergiftigde geesten’ en ‘geharmoniseerde bittertafelpraatjes’. Kom, kom, meneer Polak. U schiet met een kanon op een mug’, gaat Davids verder. ‘Mijn hemel, wat zijn Hollanders toch zwaar op de hand. Ga eens horen wat er in buitenlandse revues wordt verteld. Als ik hetzelfde zou doen, zouden er zeker demonstraties volgen.’
Ondanks de frontale aanval van Polak en zijn achterban, vliegen in luttele maanden tienduizenden exemplaren van de plaat over de toonbank. De emoties die ‘De kleine man’ losmaakt, zijn veelzeggend: ze tonen aan hoe gepolariseerd het diep verzuilde Nederland is en zijn een voorteken van het naderende onheil dat de crisisjaren gaan brengen. Maar de tijd zal er de scherpe randjes vanaf halen. Het lied is erfgoed geworden en staat nog altijd bekend als het lijflied van Davids, die in de jaren erna als artiest een cultstatus bereikt. Hij houdt er ook een liefdevolle bijnaam aan over: ‘De Grote Kleine Man’.
Voor de mensen die het geluk hebben Davids met dit lied op het podium te zien, is het een theaterervaring die ze nooit zullen vergeten. Davids vertolking van ‘De Kleine Man’ in die wellicht onbeduidende revue is een van de hoogtepunten in de Nederlandse cabaretgeschiedenis geworden. Een journalist in de zaal vat het treffend samen: ‘En wanneer die kleine man dan bijna roerloos in het licht van de schijnwerpers staat en zijn liedje zingt, met een half-onverschillige stem en bijna zonder mimiek, gebeurt het onbegrijpelijke: dat hij tweeduizend mensen in de ziel grijpt.’
Bronnen: Theaterinstituut Nederland, Honderd Jaar Amusement – Jacques Klöters, Krantenarchief Delpher, Koninklijke Bibliotheek, Collectie TheaterSentiment