Max Tak en de film
Begaafde dirigent laat zwijgende films spreken
In april 1923 wordt de speelfilm Raskolnikoff vertoond in Theater Tuschinski in Amsterdam. Het tijdschrift Kunst en Amusement schrijft een uitgebreide recensie over dit spektakel. Lovende woorden zijn er ook voor Max Tak, de dirigent van het orkest, die de dramatische filmbeelden van passende muziek voorziet. ‘De zeer bekwame en talentvolle dirigent van het Tuschinski-orkest heeft met zijn muzikale illustratie van deze film, bewijs gegeven van een muzikale belezenheid, die aan het fenomenale doet denken’, meldt de recensent. ‘Werken van Russische componisten worden fragmentarisch aangewend, elke keer precies het dramatische gebeuren van de scènes illustrerend. We zijn overtuigd dat deze muziek voor een niet gering deel heeft bijgedragen aan de diepe, artistieke indruk die alles maakte.’
Het zijn de jaren van de zwijgende film. Geen stemmen en geen klanken om de emoties te benadrukken. Het is aan de bioscopen zelf om er passende muziek bij te brengen. Soms blijft het bij een pianist, maar de grote theaters met grandeur, zoals Tuschinski, trekken alles uit de kast. Bijna twintig jaar lang is de begaafde musicus Max Tak de begeleider van het toporkest dat alle films begeleidt.
Max Tak (1891-1967) is niet de minste. Geboren in een Joods gezin uit Amsterdam, als zoon van een diamantbewerker, wordt zijn muzikale gave al op jonge leeftijd herkend. Hij volgt vioollessen en wordt op zijn vijftiende ontdekt door Willem Mengelberg, de legendarische dirigent van het Concertgebouworkest. Tak krijgt een plek als leerling bij de tweede violen.
De Amsterdammer ontwikkelt ondertussen nog een andere affiniteit: de film. Naast zijn werk als violist onder leiding van Mengelberg, verzorgt hij ook de muzikale begeleiding bij films in de diverse bioscoopjes, die in die tijd ontstaan. In de jaren van de Eerste Wereldoorlog maakt Tak definitief de overstap. Hij wordt dirigent in Cinema Royale, om in 1921 over te stappen naar het Tuschinski Theater. De komende negentien jaar blijft dat de thuisbasis voor Tak, die er niet alleen de films begeleidt, maar ook muziek componeert voor verschillende revues die er worden opgevoerd.
Het dirigeren van een bioscooporkest is al een vak op zich, waarbij de dirigent niet alleen het orkest moet leiden, maar ook de beelden nauwgezet moet volgen. Ook het kiezen van de juiste muziekstukken is een ware ambacht en vraagt veel kennis. In die tijd wordt er nauwelijks nog filmmuziek gecomponeerd. Het vinden en vertolken van passende muziek bij een speelfilm wordt ‘illustreren’ genoemd en kan de voorstelling maken of breken.
In een interview met het blad De Gramophoon Revue uit 1929 doet Max Tak een poging zijn werkwijze uit te leggen. Hij heeft dan al een grote naam opgebouwd op dit gebied. Een goed geheugen en timing blijken onmisbare kwaliteiten. ‘Je moet eerst de film goed bekijken en de continuïteit van de scènes beschrijven’, vertelt hij. ‘Stel je voor dat ik 124 scènes heb te illustreren. Nu heb ik een bibliotheek met 22.000 nummers. Elk jaar gaan er een paar duizend af, die verouderd zijn, en komen er een paar duizend bij. Een goed geheugen hebben is een vereiste.’
Hij vervolgt: ‘Nu zal ik een voorbeeld geven. Er zijn twee soorten films: met titels en zonder titels.’ Hiermee bedoelt Tak de tekstvakken die in veel zwijgende films de scènes duiden en verbinden. ‘Nu eerst met titels. Een moeder zit bij een doodziek kind. Ik laat treurige muziek horen natuurlijk. In welke toonaard? Dat wordt bepaald door de omliggende muziek, van daarvóór en daarna. De volgende scène heeft als titel: ‘De hardvochtige vader, die niets met moeder en kind te maken wil hebben. Die speelt zich bijvoorbeeld in een nachtclub af en de man danst met dames, die -laten we zeggen – nooit regentessen van een weeshuis zullen worden. Nu ziet het publiek de titel op het doek en wordt daardoor afgeleid van wat er in het orkest gebeurt. Dit moment wordt door mij benut om van muzieknummer te veranderen. Ik houd op met de treurige muziek zodra de titel verschijnt en als die weg is, begin ik met de foxtrot. Die 124 nummers, liggen dan in volgorde bij de muzikanten.’
Een film zonder titels, vraagt om een timing die meer secuur is. ‘Het kind ligt in de wieg. De moeder kijkt radeloos, maar stil voor zich uit, ze beweegt onrustig haar hand op de knie. Dat doet zij bijvoorbeeld vijf keer. Daarna verandert het beeld en komt de danszaal op het doek. Ik kijk de hele tijd goed naar de hand van de vrouw die mij als het ware dirigeert. Als zij voor de tweede of derde keer die handbeweging maakt, laat ik de muziek ophouden. Twee seconden rust. Ik ga over in de vrolijke melodie. Met een enkele handbeweging van mij voelen de musici wat hen te doen staat.’

Live muziek bij een film is in die jaren niet meer weg te denken. ‘Het staat vast, dat het publiek prijs stelt op een muzikale illustratie van de film. Het is een behoefte geworden’, stelt Max Tak. ‘Merkwaardig eigenlijk, als je bedenkt, dat de oorzaak van muziekbegeleiding bij een film gebaseerd is op toeval. Het is bedacht vanwege het lawaai, dat het eerste toestel van Lumière maakte. Wanneer dat ding noiselles geweest was, zou ik geen dirigent bij Tuschinski zijn. Wat kan je bestaan toch van een kleinigheid afhangen.’
‘Het lijkt me niet uitgesloten, dat zelfs de vervaardiger van een niet-dramatische film onbewust rekening houdt met de begeleidende muziek’, gaat Tak verder. ‘Ik heb althans nog geen film gezien, waarvan de fotografie zo sterk was, dat zij een muzikale versterking kon missen. Film is actie en actie is ritme. Het schijnt echter, dat een uitsluitend visueel ritme onvoldoende effect sorteert en behoefte heeft aan de steun van een muziekinstrument.’
Filmbeeld en muziek zijn twee verschillende dingen
Het ideaal is natuurlijk muziek die speciaal voor een film is gecomponeerd. Daar wordt in die tijd voorzichtig mee begonnen, maar de pogingen zijn wat Tak betreft nog niet geslaagd. ‘De beroemdste filmcomponist is Meiszel, die muziek componeerde voor de films ‘Potemkin’ en ‘De Heilige Berg’, vertelt hij. ‘Toen ik de eerste hoorde, dacht ik terug aan de zalige tijd van een dikke twintig jaar geleden, toen wij na de variété-voorstelling in theater Flora verblijd werden met de noviteit van ‘levende beelden’. Wij zagen een ongelukkig stukje film. Een trein rolde door een tunnel en de man van het slagwerk in het orkest achtte het verplicht om een begeleidend roffeltje op de trommel te slaan. Dat was dan de ‘muzikale illustratie’. Welnu, wat Meiszel deed was eigenlijk niets anders dan de slagwerker in Flora. Ook hij componeerde een roffel. Buitengewoon knap! Soms geniaal zelfs. Maar in wezen was de muziek niets anders dan een imitatie van het filmbeeld.’
Het is in zijn ogen dus nog niet gelukt om muziek te componeren die in volledige harmonie is met de film waarvoor ze gemaakt is. Hij vraagt zich af of dat ooit zal gebeuren. ‘Filmbeeld en muziek zijn verschillende dingen. Bij het illustreren van een film gaat het om de combinatie van oog en oor. Het componeren van een lied komt neer op het verklanken van het woord. Bovendien treedt hierbij de muziek als een zelfstandige kunst op, daar de componist gelegenheid krijgt om nu en dan de tekst te doen ophouden en alleen met instrumentale middelen zijn gevoelens te uiten. Dus kunnen we niet anders constateren, dan dat de filmmuziek een aanvullende rol heeft te spelen bij een element, waaraan het in wezen vreemd is.’
In 1929, het jaar dat Max Tak deze woorden uitspreekt, is de sprekende film al een feit. Twee jaar eerder speelt de Amerikaanse entertainer Al Jolson de hoofdrol in The Jazz Singer, de eerste film met geluid die een internationaal kassucces wordt. De zogenaamde ‘talkie’ kan echter niet iedereen bekoren, wat sommigen betreft gaat het om een modeverschijnsel van korte duur. Het loopt anders, het tijdperk van de zwijgende film nadert rap zijn einde en binnen enkele jaren worden er alleen nog maar speelfilms met geluid gemaakt.
Dat betekent niet dat Max Tak zonder werk zit. De zwijgende film blijft nog enige tijd populair in Nederland, bovendien heeft de veelzijdige Tak zijn werkterrein allang verruimd. Hij werkt als muziekjournalist en componeert de muziek van vele grote voorstellingen. Een van zijn bekendste composities is ‘Onder de bomen van het plein’, die hij in 1924 schrijft voor de revue ‘Amsterdam bij nacht.’ Met een tekst van Chef van Dijk. Max Tak wordt bij het grote publiek ook bekend als de leider van het orkest in het populaire radioprogramma De Bonte Dinsdagavondtrein.
In 1929 is Max Tak er nog niet van overtuigd dat het mogelijk is om muziek exclusief voor een film te componeren, een paar jaar later is hij kennelijk van mening veranderd. In de jaren dertig componeert hij de muziek voor grote Nederlandse films als ‘Het Meisje met de blauwe hoed’ en ‘Op Stap’. Het lot is nu eenmaal grillig.
Bronnen: Krantenarchief Koninklijke Bibliotheek/Delpher, Stadsarchief Amsterdam, Nationaal Archief. Omslagfoto Stadsarchief Amsterdam/Studio Merkelbach