Op naar de honderd!
De Amsterdamse Jazzmusicus Loet van der Lee (54) is sinds dit jaar de nieuwe artistiek en zakelijk leider van The Ramblers. Hij zal de komende jaren de koers bepalen van de vermaarde bigband, op weg naar het honderdjarige bestaan in 2026.
Het zijn grote schoenen die Loet moet vullen, als opvolger van drummer Cees Kranenburg junior. Die als nazaat en naamgenoot van de eerste drummer van het orkest, vergroeid is met The Ramblers. Maar als iemand dit stokje kan overnemen is het Loet wel, niet alleen een energieke en gedreven muzikant, maar ook een orkestleider met een bak aan ervaring. Loet maakt ruimte voor TheaterSentiment om een paar prangende vragen te stellen.
Orkestleider worden van een instituut als The Ramblers. Hoe gaat dat?
Ik speel natuurlijk al een paar jaar in het orkest. Eerst als remplaçant (vervanger), later voor vast. Met veel plezier overigens, want het is heerlijk om in The Ramblers te spelen. Toen werd ik ineens gebeld of ik niet de nieuwe orkestleider wilde worden. Ik was verrast, had verwacht dat Cees Kranenburg het nog een poos zou blijven doen en ik had ook niet in de gaten dat ze mij hadden bedacht als een opvolger.
Tja, en dan…als freelance orkestleider ben ik betrokken bij diverse bands. Daar is de ‘JM Big Band’ onlangs bijgekomen, dus ik heb wel even moeten nadenken of het allemaal niet te druk zou worden. De twijfel heeft een volle week geduurd en toen heb teruggebeld met de mededeling dat ik het wel wilde doen.
Waarom toch ‘ja’?
Dit is de kans om weer met een beroepsorkest aan de slag te gaan, die in een stijl speelt die mij enorm aanspreekt. Ik stond twintig jaar lang af en aan op de reservelijst van het Glenn Miller Orchestra en ik heb in allerlei andere soortgelijke thema orkesten gespeeld. De bigband, of small big band in dit geval, is verweven met mijn bestaan. Dit leek me dan ook een hele leuke stap om te maken.
Hoe voelt dat, orkestleider zijn van een bigband?
De energie van zo’n orkest is overweldigend als je er voor staat. Het geluid wordt gemaakt van binnenuit en het bloed, zweet en tranen hoor je erin door.
De dynamiek van zo’n orkest is enorm. Je kan eigenlijk alle kanten op: je kan het klein maken, je kan het groot maken. Ik zal je een voorbeeld geven: als ik thuiszit en op de piano een melodietje speel, met een bridge, een intro en outro, dan wordt dat een liedje. Dat zet ik met een quintet of quartet op de plaat en dan kan het gebeuren dat ik een arrangeur uit mijn kennissenkring benader. Zo gaat er dus een tweede muzikale geest mee aan de slag en dat leidt ertoe dat je op een gegeven moment in een of andere volle concertzaal staat en dat melodietje terughoort, helemaal doorgewerkt en georkestreerd. Dat is een fantastische ervaring en de reden waarom ik zo graag met bigbands werk.
The Ramblers hebben een lange traditie. Waar zit voor jou de uitdaging?
Bij de concerten van The Ramblers zit er altijd een kop en een staart aan, wat teruggrijpt op die geschiedenis. Maar we gaan ook kijken hoe we er aan de binnenkant een eigen draai aan kunnen geven om het actueel te maken. De eerstvolgende tournee die in september begint, is met zangeres Janne Schra en daar wordt een heel repertoire voor gearrangeerd. Met haar inbreng kun je echt een nieuwe binnenkant van zo’n set creëren, terwijl je toch ook een aantal klassiekers speelt aan het begin en het eind en de traditie in ere houdt. Janne heeft haar eigen stijl en een enorme binding met het Nederlandse lied en de kleinkunst. Dat gaan we natuurlijk verwerken in de voorstelling. Waar we met Joke Bruijs het verleden indoken, gaan we met Janne een nieuwe en frisse weg in.
Dus niet alleen nostalgie in september?
We zijn geen tribute band, dat kan bij jazz ook niet. Je hebt individuele spelers die veel van zichzelf in de muziek stoppen. Dat zit vooral in de solo’s, die telkens een nieuwe invulling krijgen, zelfs met dezelfde spelers. Alleen bij Count Basie gebeurde dat volgens mij niet, ik geloof dat Coleman Hawkins vijftien jaar dezelfde solo moest spelen omdat het nu eenmaal in die jukeboxen stond. Dat hoeven we ons bij The Ramblers niet te laten welgevallen.
Wat is jouw achtergrond?
Ik kom uit Noord-Holland. Niet uit het Gooi, de bakermat van The Ramblers, maar van de kust, uit de buurt van Schoorl en Bakkum. Net niet uit de klei, want het is daar zandgrond. Ik groeide op in een gezin van vijf kinderen en een alleenstaande moeder. De vader was toen niet in beeld, later weer wel. Er was weinig geld, dus geen telefoon of auto en alles zelf doen en ontdekken. Een selfmade man dus. Ik ben al op mijn zeventiende vertrokken, heb eerst gereisd en ben daarna in Amsterdam gaan wonen en in Hilversum gaan studeren. Het was een warm nest, mijn moeder en vader zijn inmiddels overleden, maar de kinderen zijn er allemaal nog.
Muziek werd thuis gestimuleerd. In Schoorl had je destijds een fanfare, ‘De Vriendschap’, en mijn moeder kreeg in de smiezen dat je daar gratis een instrument kon krijgen zodra je je kind opgaf. Dat kon allemaal met gesloten beurs gebeuren, want zij hadden immers jeugd nodig. Ik kreeg een trompet in mijn handen: ‘Hier alsjeblieft, de volgende week heb je les en over twee weken is de eerste repetitie’. Bij mij is dat beklijft, ook de andere kinderen in het gezin zijn op een of andere manier bij muziek betrokken gebleven. Nog steeds kom ik graag bij fanfares en harmonieorkesten om mee te spelen of clinics te geven, ik draag het een warm hart toe, het is goed dat dat bestaat, als een stimulans voor de jeugd. Op die manier trek je jonge spelers door de moeilijke periode heen van de puberteit, waarin ze de muziek meestal opgeven. In verenigingsverband willen ze nog al eens blijven haken en houd je ze toch binnen. En leren ze ook echt spelen. Mijn eigen kinderen zijn helaas afgehaakt. Er is een piano in huis en er zijn genoeg instrumenten, maar helaas. Ik hoop dat ze het later weer oppikken.
Ben je opgegroeid met de muziek van The Ramblers?
Niet van huis uit. The Ramblers ben ik pas gaandeweg leren kennen. Ik ben in 1987 gaan studeren aan het conservatorium van Hilversum. De opleiding zat daar, omdat In Hilversum van oudsher de radio-orkesten zaten en ook mijn docenten kwamen uit die traditie. Ze hadden veel aandacht voor het bigbandspel en dat is misschien de reden dat ik er aardig mee wegkom. In die zin heb ik er wel voeling mee.
Ik luister nu ook wel naar het oudere werk van The Ramblers. Voorheen speelde ik het gewoon, maar als orkestleider duik ik er wat dieper in. Ik ben daarom ook naar de filmvoorstelling gegaan met oude beelden die Theo Uden Masman heeft gemaakt. Heel leuk om te zien en de muziek te horen, er zitten zoveel bekende melodieën bij. Het gaat allemaal erg ver terug, ik ben zelf uit 1968. Ook niet piepjong, maar zeker niet uit 1926.
Waren The Ramblers van toen echt goed of wordt dat overdreven?
Het is echt een goed orkest geweest. The Ramblers, The Skymasters, het Vara’s Dansorkest, die orkesten van weleer hebben echt naam en faam gemaakt. Ze waren de eersten en hebben de swingmuziek echt een enorme duw gegeven. Die gouden jaren hebben tot 1964 geduurd en wat een enorme impact hebben die muzikanten gehad. Vooral omdat er maar een of twee zenders waren en The Ramblers waren haast elke dag op de radio en later op tv. Daardoor werden ze hartstikke bekend.
Is het als orkestleider makkelijk om muzikanten voor The Ramblers te vinden?
Eigenlijk zegt iedereen steeds ‘ja’. Ik heb nu een vaste bezetting die fantastisch is. Cees Kranenburg blijft gelukkig drummen, dat was geen vanzelfsprekendheid, hij gaf namelijk aan ook daarmee te willen stoppen en daar is hij van teruggekomen. Gelukkig maar. Daarmee is de lijn naar het verleden behouden gebleven, want Kees Kranenburg senior was een van de originele leden, sinds het ontstaan van The Ramblers.
Wat heb je geleerd van Cees?
Ik heb eerst les gehad van Ack van Rooyen, een fantastische muzikant, maar die kon het niet goed uitleggen. Die zei dan: ‘Dat moet je gewoon zo en zo doen’. Hij legde me op de grond met een boek op mijn buik om te leren ademhalen en ik snapte er eigenlijk niks van. Toen werd Cees mijn docent en die bleek gewoon schools. Hij legde me precies uit hoe het zat. Hij was heel degelijk en methodisch en dat werkte voor mij bijzonder goed. Met Ack heb ik later veel concerten gedaan en pas toen ik het aankon, heb ik veel aan hem gehad.
Wat zijn na de tournee van dit jaar de toekomstplannen?
We werken er naartoe om in september 2026 het honderdjarige bestaan te kunnen vieren met een groot concert in het Concertgebouw in Amsterdam.
We denken ook aan een boek of een documentaire. Over de beginjaren is veel geschreven, over de latere periode eigenlijk niet. Het orkest heeft ook na 1964 tien jaar stilgestaan. Die honderd jaar en al die tijdsgewrichten zijn prachtig om vast te leggen. En ik hoop natuurlijk dat ik Cees tot het honderdjarig bestaan kan meekrijgen. Dat commitment van de oudere spelers is hard nodig en die vind je bij jongeren vaak niet. Die kunnen er meestal maar een paar concerten bij zijn, ze hebben weer andere opdrachten of krijgen een of andere beurs.
Orkestleider zijn van The Ramblers, heb je daar een fulltime baan aan?
The Ramblers moet je zien als een projectorkest. Je werkt ergens naartoe. Naar de toernee in het najaar en het naderende jubileum. Daarnaast probeer ik er een professionelere organisatie van te maken, want Cees benaderde het allemaal vooral vanuit de muziek. Ik probeer het iets meer continuïteit te geven. Dat heeft de doorlopende aandacht, maar laat zich niet omschrijven als een dag- of weektaak. Ook financieel niet. Ik ben ZZP’er en dit is een freelance opdracht.
Maar er komt een boel bij kijken. Ik ben niet alleen artistiek, maar ook zakelijk leider. Gelukkig heb ik daar veel ervaring mee. Ik ben naast muzikant ook directeur geweest van Stichting SWING en al tien jaar directeur van Stichting Meer Jazz, die een festival organiseert in Haarlemmermeer. Ik heb dus geleerd om met begrotingen om te gaan en subsidies aan te vragen. Daar moet het toch van komen, van de kaartverkoop kun je een orkest niet staande houden, al is de muziek nog zo populair en krijg je de schouwburgen vol.
Wat wordt straks de ‘Loet Stempel’?
Daar heb ik nog geen goed antwoord op. Het is leuk dat je bent gevraagd en het is altijd leuk om erover te praten, maar er moet nog veel gebeuren. En als het allemaal klaar is, kan ik die vraag beantwoorden en uitleggen wat wel werkte en wat niet. Wat ik nu wel kan zeggen is, dat als het me lukt om in september 2026 in het Concertgebouw te staan en mooi jubileumconcert te geven, met veel grandeur en oud-leden, dan hebben we een flinke mijlpaal bereikt. Ook op de weg naartoe zal er dan veel gebeurd zijn. Dat is een mooie stip op de horizon.