Revue 1927
‘Zodra de kapelmeester zijn smetteloos wit gehandschoende handen opheft, wordt het stil tot in de nok van het theater. Het wachten is op Buziau. En wanneer hij met zijn verwonderde ogen en het gloeiende aardappelneusje de trapjes van zijn woonwagen afstapt – hij is een clown en de eerste acte verbeeldt een circus – knalt het applaus van alle rangen los. Want Ter Hall’s revue is Buziau en Buziau is de revue van Ter Hall.’
Het is 1 januari 1927. De nieuwe revue van producent Henri ter Hall gaat in première in de Circus Schouwburg in Rotterdam. Een uitverkochte zaal. Met het orkest onder leiding van Henk Neef en op het podium een paar van de grootste revuesterren van dat moment: Johan Buziau, Piet Köhler, Sophie Köhler- van Dijk, Roosje van Gelder en Henk Bood.
De reacties in de pers zijn lovend. ‘Als het nieuwe jaar zo schitterend inzet als Henri Ter Hall’s ‘Revue 1927’, dan kunnen wij ons gelukkig prijzen. Verleden jaar dachten wij al, dat Ter Hall niet hoger zou kunnen reiken, maar deze keer is het de ondernemende revue-koning toch gelukt al het voorgaande weer te overtreffen’, meldt een recensent.
Henri ter Hall, als producent dan al dertig jaar toonaangevend in de Nederlandse revue, heeft kosten noch moeite gespaard. Oogverblindende decors van de hand van decorateur Sommer, indrukwekkende kostuums die vervaardigd worden onder toeziend oog van mevrouw Ter Hall, de firma Kogels uit Den Haag die tweehonderd paar ‘van de meest elegante chaussures’ levert en de sprookjesachtige toiletten van Maison Mouwen zijn onderdeel van een prachtig schouwspel.
Het wordt gelardeerd met nieuwe, aanstekelijke melodieën van Gerrit van Weezel en kapelmeester Henk Neef. Om de moderne lichteffecten niet te vergeten. ‘Ik kom zintuigen tekort om alles naar behoren te kunnen verwerken’, schrijft de recensent van De Telegraaf. ‘We zouden haast zeggen: Het is te overdadig. Maar laten wij liever concluderen dat het publiek wordt verwend!’
Het is de uitkomst van maandenlange arbeid. Terwijl de voorganger, de ‘Revue 1926’, nog loopt, beginnen de voorbereidingen al voor deze show. Zo vertelt hoofdrolspeler Buziau in een interview in de zomer voorafgaand aan de premiere. ‘Voor de nieuwe revue zijn de kostuums inmiddels zowat klaar’, legt hij uit. Zijn eigen kleding zoekt de meesterclown zelf uit. ’Ik ga als een op mode beluste vrouw langs de dameszaken, waar ik de stoffen koop voor mijn pakken. Die worden, op een pop van mijn maat, pasklaar gemaakt door mijn kleermaker.’
‘Ik ben per jaar maar een week of twee thuis
‘Johan Buziau
De revue is een voltijdbaan voor een artiest als Buziau. ‘In december wordt er gerepeteerd, en per 1 januari begint de nieuwe revue te lopen. Vandaar gaat het naar Amsterdam, dan naar Den Haag en vervolgens is daar de tijd gekomen om de rondreis te aanvaarden door de provincie. Dan zijn er vanaf de première al zes maanden om. Gereisd wordt er van juli tot november en in die tijd is men avond aan avond in de provincies aan de gang, zodat er maar weinig tijd voor overblijft voor vakantie, negen dagen hooguit. Mijn vrouw reist mee, voor de gezelligheid’, vertelt Buziau verder, ‘want ik ben van het jaar eigenlijk maar een week of twee thuis.’
Een noviteit voor Van Hall dit jaar is de verhaallijn, die als een rode draad door de revue loopt en tot het einde wordt uitgesponnen. Een die subtiel inspeelt op tal van actualiteiten. Zoals de onhandige liefdesperikelen van de Roemeense kroonprins Karel en de capriolen van een oplichter die zich uitgeeft als Duitse prins. Twee thema’s waar de bladen in 1927 vol van staan.
Ingrediënten waar Ter Hall dankbaar gebruik van maakt en het scenario van deze revue leest als een blijspel. Komiek Buziau, die alleen al met een blik de zaal plat weet te krijgen, speelt een clown, die ten onrechte wordt aangezien voor de kroonprins van Tomato. Hij wordt gedurende de hele revue achterna gezeten door een detective.
Zodra het doek opengaat, ziet het publiek een reizend circusgezelschap op het podium, genaamd Sagarini. Een van de bovenste plank, gekleed in fonkelnieuwe en de meest fraaie kostuums. Er is ruzie over achterstallige gages en de clown genaamd Karel Prins wil er met zijn vrouw (gespeeld door Roosje van Gelder) en schoonzuster (Sophie Köhler) tussenuit.
De situatie verandert geheel als de vermaarde detective – die naar de naam Pakkemnski luistert – ten tonele verschijnt. Een rol van Piet Köhler, die de circusdirecteur (Alex de Meester) ten onrechte onthult, dat clown Karel Prins niemand minder is dan Prins Karel van Tomato. En hoewel Buziau verzekert dat hij niet van tomaten houdt, wordt de gezant van Tomato op hem afgestuurd.
Ter ere van de gezant wordt op het toneel een circusvoorstelling gegeven, een van de hoogtepunten van de revue. ‘Het is hierin, dat men de ongeëvenaarde veelzijdigheid van Ter Hall’s artiesten te bewonderen krijgt’, looft een recensent. ‘Het geheel met zestien Trakhener hengsten, acrobatische fantasiedansen en clown Prins, het was een act, zo uit een echt circus weggehaald. Dat Buziau als clown zijns gelijke niet heeft, behoeft niet te worden betoogd.’
In de volgende acten probeert clown Karei Prins steeds detective Pakkemski te ontlopen, wat tot drie actes vol met allerlei capriolen leidt. Elke acte wordt afgesloten met een schitterende finale, zoals de diepzeescène en de orchideeëndans, die vooral mevrouw Ter Hall als kostuumontwerpster alle eer aandoet.
Dat Henri ter Hall zo uitpakt heeft niet alleen met ambitie te maken. Daar hij al dertig jaar aan de top staat als revueproducent, zijn de verwachtingen hoog gespannen. De laatste jaren is er echter ook flinke concurrentie gekomen, de Bouwmeester Revue spant Ter Hall naar de kroon. Tegelijkertijd met de ‘Revue 1927’ gaat in het Casino van Rotterdam diens revue ‘Nou Nog Mooier’ in première en eveneens in een uitverkochte zaal.
De beide producenten proberen elkaar de laatste jaren af te troeven op het gebied van pracht, praal en effecten. Ter Hall pakt in deze revue uit met een hoogstandje op het gebied van toneelbelichting, bedacht door de Russische ingenieur Samoiloff, die ook verbonden is aan het Hippodrome in Londen. In een ontroerende scène getiteld ‘Heimwee’ over Friese emigranten in een blokhut in Canada, weet hij de acteurs in klederdracht met lichteffecten terug te brengen naar hun eenvoudige woning in Friesland.
In de laatste acte wordt de echte prins ontdekt en de pseudo-prins heeft er inmiddels schoon genoeg van. Pakkemski hoopt tevergeefs op een onderscheiding, wat aanleiding geeft tot de spectaculaire ‘Finale van de Ridderorden’, waarin de lintjes uit allerlei landen voorkomen. Het eindigt allemaal met een enorme ovatie en een bloemenzee voor alle medewerkers.
Henri ter Hall verschijnt op het podium en in zijn toespraak memoreert hij dat zijn gezelschap al twintig jaar in Rotterdam optreedt. Onder het daverende applaus dat daarop volgt, benadrukt hij dat zijn artiesten een voor een in Holland hun bakermat hebben gehad, net als de decors en kostuums puur nationale producten zijn. Waarmee hij een sneer uitdeelt aan zijn concurrent Bouwmeester, die zijn kostuums graag laat ontwerpen in het hippe Parijs. Hoe dan ook belooft de ‘Revue 1927’ in alle opzichten een triomf te worden.
Later die maand wordt na de voorstelling de vijftigste verjaardag van Buziau gevierd. Bij zijn opkomst valt hem al een enorm applaus ten deel en na de laatste finale, wordt de artiest op het podium geroepen, terwijl het orkest ‘Lang zal hij leven’ speelt. Het lied wordt spontaan door het publiek overgenomen. Vervolgens komt Henri ter Hall voor het voetlicht om zijn ster te huldigen. ‘Zet je pruik en je neusje af’, verzoekt hij de jarige, ‘dan kan het publiek eens zien, hoe je er in het dagelijks leven uitziet.’ Nadat Buziau aan dit verzoek gevolg heeft gegeven, maakt de heer Ter Hall de opmerking: ‘Nou zit hij nog wel in de grondverf’, zinspelend op het wit geschminkte gezicht van de artiest.
Ter Hall brengt in herinnering hoe Buziau, net als in deze revue, in het circus is begonnen, als goochelaar, slangenmens en acrobaat. Inmiddels is hij een dikbetaalde en in heel Nederland geliefde superster. Hoezeer Buziau geëerd wordt, blijkt niet alleen uit de stroom van telegrammen, die hem uit alle delen van het land zijn toegezonden, maar ook uit een persoonlijke brief van minister J. Kan van binnenlandse zaken en landbouw.
Die wordt op het toneel voorgelezen. ‘Wat ik in jou eer’, schrijft Kan, ‘is dat je je omhoog hebt gewerkt. Je hebt de honger gekend. Des te meer is het in je te waarderen, dat je nooit misbruik van de weelde hebt gemaakt. Je bent een braaf huisvader en een fatsoenlijk man.’
Daarna overhandigt Ter Hall de jubilaris lauwerkransen namens hemzelf en namens het gezelschap. Aansluitend zingt de zaal hem uit volle borst weer een ‘Lang zal hij leven’ toe. Dat gaat gepaard met een staande ovatie, waarbij het gordijn nog meermalen opengaat om Buziau gelegenheid te geven te danken voor de hulde van het enthousiaste publiek.
Buziau staat in 1927 aan de top van zijn carrière
De revue speelt maar liefst twee maanden in Rotterdam,, alvorens de karavaan naar Amsterdam vertrekt om vanaf 2 maart wekenlang in een uitverkocht Carré te staan. Totdat vanaf 3 mei Den Haag twee maanden lang aan de beurt is, in het gebouw voor Kunst en Wetenschappen om precies te zijn. Daarna zal de show traditiegetrouw de provincie ingaan, beginnende medio juli in Zutphen en vervolgens naar plekken als Utrecht, Leeuwarden. Haarlem en Tilburg. Overal dezelfde lovende recensies en volle zalen. Zelfs prins Hendrik en diverse ministers bezoeken de voorstelling. En aan het einde van de tournee wordt bekend gemaakt dat het schouwspel is gekocht door een Engelse impresario die het in zijn thuisland op de planken wil brengen.
Ter Hall kan in december tevreden terugkijken, al verloopt niet alles vlekkeloos. Door ziekte is Roosje Köhler lange tijd uit de running en als de troupe in oktober in Tilburg speelt, moet Buziau een keer verstek laten gaan door ziekte. Tot grote teleurstelling van de zaal. Hij wordt weliswaar heel kundig vervangen door Alex de Meester, maar toch…er is maar een Buziau. De ongeëvenaarde publiekstrekker. Laten we eerlijk zijn, zonder hem zou deze voorstelling niet zo’n overdonderend succes zijn, alle moeite en opsmuk ten spijt.
Buziau staat in 1927 aan de top. Laten we nog een keer teruggaan naar de voorstelling. We zien de komiek terug als een van de rekruten in een kazernegebouw waar alles ideaal lijkt te zijn, waar de soldaten door vriendelijke kamermeisjes vertroeteld worden en onder elegante muskietennetten slapen. We zien Buziau nadenken over de vragen die de luitenant hem stelt, wat pijn lijkt te doen aan zijn hersenen. ‘Waar lijkt een leger op dat tegen de vijand optrekt?’, vraagt de luitenant. ‘Buziau’s ogen worden kleine kraaltjes. Zijn mond sluit zich stijf en zijn ongelukkige neusje staat verlaten in het wit van zijn wangetjes. Ineens wordt zijn gelaat één glimlach: ‘Aan de bioscoop!’, zegt hij. ‘De beste plaatsen zijn achterin.’ En de zaal ligt plat.
‘Buziau is kunst geworden clownerie’, schrijft een recensent. ‘Die circusvoorstelling op het toneel met Buziau als clown is het juweeltje van de avond. De Groene Amsterdammer schrijft: ‘En bovendien heeft Ter Hall Buziau, die in zijn beste nummers een clown is, waar Parijs ons om kan benijden.’
En na de voorstelling in Breda in oktober 1927, verwoordt een plaatselijke krant het vakmanschap van Buziau als volgt: ‘Als hij in de eerste acte zijn prachtige clownskop uit de circuswagen steekt, davert al direct een hartelijk applaus op uit de zaal. Buziau is er en hij blijft. Wat een zeldzaam talent bezitten wij in deze komiek. Hij blijft als zodanig een bijzondere plaats innemen, die niet door anderen bezet kan worden. De komische vitaliteit van deze kunstenaar uit zich in alles. Het kleinste gebaar, het dragen van een stok, de nabootsing van welke houding uit het dagelijkse leven dan ook, het is allemaal echt en volkomen menselijk. Overpoederd met zijn jongensachtige vrolijkheid. Als hij dwaas doet, blijft hij mens. Doet hij ernstig, dan is het een ernst, waar men toch bij glimlachen moet. Op zijn prachtig gezichtsmasker wisselen zich de stemmingen onophoudelijk af. Het publiek reageert er op, moet er op reageren, omdat Buziau ’t wil. Hij heerst over zijn toehoorders. Maar zijn heerschappij is van een goedige soort. Zijn vorstendom is het rijk van de lach. Eigenlijk is het dwaasheid nog te schrijven over Buziau. leder kent hem immers. Maar telkens als men hem gezien heeft, is het toch weer een genoegen tenminste iets over hem te kunnen zeggen.’
Bronnen: Bonte Pracht en vederdracht, Dries Krijn. Krantenarchief Delpher. Collectie TheaterSentiment.