Telkens weer De Boemelbaron
Als de verslaggever die vrijdagavond aanbelt, is het niet de artiest die opendoet, maar diens vrouw. Het echtpaar woont op de eerste etage van een huis aan de Hemonystraat in Amsterdam. ‘Piet is boven, zegt mevrouw Köhler vriendelijk. Hij verandert nog wat aan een japon voor me. We hebben morgenavond première.’
De verslaggever gaat op bezoek bij Piet Köhler, bijna zeventig jaar oud en een van de bekendste komieken van Nederland. Morgen is de grote dag. Dan zal hij zijn rentree maken in een rol die hem beroemd maakte: als Droogkeeltje in de operette-klucht De Boemelbaron. De rol die hem past als een jas.
Het is begin juli 1940, het prille begin van de bezetting en het reguliere leven lijkt vooralsnog gewoon door te gaan. De Duitse soldaten gedragen zich die eerste maanden nog als vriendelijke toeristen en betalen nog netjes voor wat ze nodig hebben. Het echtpaar Köhler is vandaag niet met de oorlog bezig. Sophie, met een schort voor, haast zich weer de keuken in om het eten te bereiden. Het huis ruikt naar karbonade. Piet is druk bezig met naald en draad.
De komiek is nooit te beroerd zijn oude beroep weer op te pakken. Vijftig jaar zit hij al in ‘het vak’, maar in zijn tienerjaren werkt hij als kleermakersleerling. Zijn kostuums maakt hij nog altijd zelf. En ook voor zijn vrouw, de artieste Sophie van Dijk, naait hij de jurken die ze op het podium draagt. Als zij Piet toeroept dat het bezoek er is, legt de komiek zijn werktuigen neer en stommelt de trap af.
De komiek gaat tegenover de verslaggever zitten. Die krijgt de stoel bij het raam, zodat hij genoeg licht heeft om te schrijven. Het is bijna tien jaar geleden dat Piet de rol van Droogkeeltje speelde, maar in zijn jubileumjaar mag hij toch nog een keer schitteren in de rol die hem beroemd maakte. Misschien komt het door de oorlog, dat mensen weer de behoefte hebben aan een muzikale klucht, die herinnert aan tijden van weleer. Een zoete herinnering. Voor het publiek, maar ook voor Piet zelf.
Hoe vaak heeft u de rol al gespeeld, vraagt de verslaggever. ‘Hoor es’, antwoordt Köhler. ‘Er zijn vragen en vragen. Hoeveel grassprietjes staan er in het plantsoen op het Frederiksplein? Het moeten er duizenden geweest zijn. Maar laten we ze eens tellen. Het begon toen de vorige oorlog een paar maanden aan de gang was. November was het, in het Rembrandt Theater. Héél Amsterdam heeft die voorstelling toen gezien…’
Max Gabriël
Zo dwalen de gedachten gedachten van Piet af naar de herfst van 1914, de eerste maanden van de Eerste Wereldoorlog. De hoogtijdagen van de revue en de operette. Het is de directeur van het Rembrandt Theater Max Gabriel die op een dag zegt: ‘Piet, ik heb hier een rol voor je, op je lijf geschreven. Het zal je grootste vreugde worden, maar ook je grootste verdriet. Want ik voorspel je, dat je er een enorm succes mee zal behalen. Maar alles wat je daarna brengt, zal er bij in het niet vallen. De mensen zullen van al je latere rollen zeggen: Heel mooi, maar het is geen Boemelbaron.
Gabriel doelt op de operette ‘Der Juxbaron’ van de Duitse componist Walter Kollo. Een nieuwe muzikale klucht met pakkende wijsjes. De hoofdpersoon is de bedelaar Droogkeeltje, die niet vies is van een borrel en liever lui is dan moe. Een jonge landheer wil van een rustig weekend genieten met zijn echtgenote. Als zijn schoonmoeder een bezoek aankondigt, vertelt hij haar dat de gastenkamer is verhuurd aan een baron. Wanneer de wantrouwige stiefmoeder toch verschijnt, huurt het stel de landloper in om zich voor de baron uit te geven.
De pseudobaron voelt zich in zijn nieuwe positie steeds behaaglijker en de flaters die hij begaat, leiden tot de meest komische situaties. Die volledig benut zullen worden door de raskomiek Köhler. Uiteindelijk weet hij zich zelfs te verloven met de zuster van de jonge vrouw. De grappen en grollen worden afgewisseld met aanstekelijke liedjes als ‘Kleine meisjes moeten slapen gaan.’
Piet pakt de kans, gaat volledig op in zijn rol en het succes is enorm. Dat eerste jaar staat Köhler maar liefst driehonderd keer in het Rembrandt Theater als Droogkeeltje. Maandenlang loopt het storm en de liedjes worden evergreens. Radio is er nog niet, maar de straatorgels maken zich er meester van en in alle toonaarden worden de vrolijke refreinen van Walter Kollo gezongen en gefloten.
De rol van Droogkeeltje is het onvervreemdbaar eigendom van Piet Köhler
Max Gabriel krijgt dus gelijk. Na deze eerste reeks zal Piet de rol nog vele malen spelen. En hoe vaak hij ook in de decennia erna in andere voorstellingen staat, om de zoveel tijd keert hij toch weer terug in De Boemelbaron. Een rol die aan hem is blijven kleven, zoals artiesten dat zeggen. ‘De rol van Droogkeeltje werd het onvervreemdbaar eigendom van Piet Köhler’, zal de verslaggever in zijn artikel schrijven. ‘Niemand minder dan de grote Nap de la Mar waagt zich in Rotterdam aan deze figuur. Maar het eigenaardige feit doet zich voor, dat dit experiment voor deze begaafde kunstenaar een smadelijke nederlaag wordt, zodat hij na luttele weken de poging moet opgeven.’
Piet vertelt het allemaal met enige trots. Hij heeft zich bij de voorspelling van Max Gabriel neergelegd, ondanks de andere mooie rollen die hij speelde. Als hij eerste keer als Droogkeeltje op de planken staat, is Piet Köhler al een doorgewinterde artiest. Hij wordt op 28 augustus 1872 te Groningen geboren in een eenvoudig arbeidersgezin. De noordelijke tongval is hij nooit kwijtgeraakt, het is nu, bijna zeventig jaar later, nog duidelijk te horen als hij verder vertelt.
Bij een bezoek aan een toneelvoorstelling in de Groninger stadsschouwburg wordt de jonge kleermakersleerling zo geboeid door het toneelspel van Mina Buderman en van Bart Kreeft, dat hij besluit toneelspeler te worden. Het verhaal gaat dat een borstelmaker hem zijn eerste rol geeft. Hij engageert de jonge Piet om als vrolijke klant op te treden op de kermis van Baflo. Een ander verhaal vertelt dat hij in een zelfgemaakt kostuum de bezoekers van de kermis vermaakt met zijn viool, die hij niet kan bespelen.
Jongleur
Geleidelijk wordt de jonge Piet in de noordelijke provincies bekend als humorist. Op 23-jarige leeftijd verkast hij naar Amsterdam, waar hij in de laatste jaren van de negentiende eeuw optreedt in allerlei kroegen en andere etablissementen in en rond de Nes. Al gauw krijgt revue-producent Henri ter Hall hem in het vizier, die hem contracteert voor zijn revues. Lang zal Piet daar niet blijven, hij wordt jongleur en trekt ook nog samen met een collega enkele jaren door Europa met een komisch dansduet.
In 1905 keert hij terug naar Holland en verwerft hij faam met een humoristische act genaamd De Broedmachine. Het brengt hem langs de grote theaters: Flora in Amsterdam, Scala in Den Haag en Het Casino in Rotterdam. Hij leert de jonge zangeres en actrice Sophie van Dijk kennen en ondanks het leeftijdsverschil van twintig jaar, treden ze in het huwelijk. Samen schitteren ze in een aantal operettes in de Hollandsche Schouwburg, een populair genre in die jaren.
Piet, die de variété als leerschool had, houdt zich totaal niet aan zijn rol, trekt zich niets aan van zijn medespelers en krijgt de lachers op zijn hand. Zo wordt Piet ontdekt door Bart Kreeft en Désiré Pauwels, die een gezelschap willen oprichten. Zij zien dat er van Piet een voortreffelijke operette-komiek is te maken, als hij onder hun straffe leiding komt. ‘Dat was eigenlijk de fijnste tijd’, mijmert Piet in zijn stoel. ‘In het Rembrandt Theater, avond aan avond volle zalen. Het theater was niet groot, maar de stemming die er was, dat heb ik daarna nooit meer teruggezien.’
Hij probeert zich tijdens het interview de namen te herinneren van de voorstellingen, maar die liggen diep in zijn geheugen begraven. Twee vingers van zijn hand steken parmantig in de hoogte, maar ze blijven daar en de frons tussen zijn wenkbrauwen wordt dieper. Het ergert hem dat hij zo vergeetachtig is. Met veel te grote stappen in platte witte schoenen, snelt Piet Köhler naar de keukendeur. Vol verwachting vraagt hij zijn vrouw: ‘Noem eens een paar operettes bij Pauwels.’ Mevrouw Fie Köhler-Van Dijk begint te noemen, ijverig bijgestaan door haar man.
De Fidele Boer, De Dollarprinses, de Lustige Witwe, de Graaf van Luxemburg, Polenbloed. ‘Namen van acteurs, van stukken, jaartallen, herinneringen, zoveel herinneringen, zoveel geestdrift en met zo’n liefde voor alles wat toneel is, dat ik twee hele levens van een acteur en actrice mag meebeleven’, schrijft de verslaggever.
Vijf jaar lang blijft Köhler bij dit gezelschap, waar hij zich ontwikkelt tot een operette-komiek van formaat. In 1914 is het contract van Kreeft en Pauwels met het Rembrandt Theater afgelopen, omdat de schouwburg een eigen Nederlands operette-gezelschap wil exploiteren. Max Gabriel wordt de directeur van het theater en hij besluit Köhler voor De Boemelbaron te engageren. Een briljante zet en bepalend voor het verdere leven van de acteur.
Biljart
De Boemelbaron brengt hem in de jaren erna naar de grote theaters, maar ook langs kleine zalen in de provincie. Tot een tot podium omgetoverd biljart aan toe. Een recensent schrijft in die jaren: ‘Köhler behoort niet tot de karakter-spelers, hij laat zich liever drijven op de inval van het ogenblik, hij bemint de dwaze gebaren, de dolle grimassen en de grappen die als pijlen de zaal invliegen. In een modern correct toilet voelt hij zich nooit gced thuis. Zijn costuum is het narrenpak, dat aan zijn bokkesprongen het fantastische reliëf kan geven. Hij is de geboren clown en zijn gevoel voor gezonde boertigheid en zijn lichamelijke lenigheid, hebben hem tot een der populairste figuren van het Hollandse toneel gemaakt.’
Pas na 1932 stokt de reeks, als het met radio en film verwende publiek geen operette-kluchten meer wil. Maar nu Piet de zeventig nadert en zijn vijftigjarige artiestenjubileum wil vieren, kan het niet anders of hij gaat weer schitteren in De Boemelbaron. Waarom niet? De jas van Droogkeeltje heeft hij nog. ‘Zou je ‘m niet weer eens uit de kast halen?’, wordt hem in aanloop naar zijn jubileum gevraagd. Alex Wunnink, directeur van Carré, durft het aan en zo keert Droogkeeltje vanaf 6 juli toch weer terug naar het theater.
Het stuk is inmiddels wel enigszins aangepast aan de moderne tijd en begint met de ingelaste dansjes zelfs een beetje op een revue te lijken. Ook de moppen van 1914 hebben plaatsgemaakt voor eigentijdse varianten. Piet vindt het prima. Die oude moppen kan hij zich niet eens meer herinneren.
Een ding is hetzelfde. De jas van Droogkeeltje is hetzelfde exemplaar als de eerste voorstelling op 1 november 1914. ‘Toen de Boemel voor het eerst opdook, was het een oud pakje, dat ik nog in een kast had hangen. Precies, ik had het zelf gemaakt. Ze hebben het wel eens van me willen lenen. maar ik leen het voor geen geld uit. Zelfs het boordje is nog hetzelfde. Toen het voor de eerste keer vuil werd, heb ik het omgedraaid. En toen de andere kant vuil werd, zelfs voor de Boemel, heb ik het weer omgedraaid. Enzovoort. Het merkwaardige is, dat die andere kant steeds schoner was dan je dacht. Zodat je je eigenlijk afvroeg waarom je het de vorige keer zo gauw gekeerd had.’
Als de karbonades klaar zijn, keert de verslaggever huiswaarts. De zon is achter de oude gevels gezakt en in de eenvoudige bovenwoning gaat het artiestenpaar aan tafel. Straks zal Piet weer naar boven gaan, om met naald en draad de jurk van zijn vrouw te verstellen. Want morgen is de grote dag, morgen is de première.
Bronnen: Collectie TheaterSentiment, Delpher, TheaterInstituut