Het is een uitverkocht huis, in de Tivoli Schouwburg in Rotterdam, waar het publiek vanavond getuige mag zijn van een historisch moment. Onder luid applaus en gejuich betreden twee mannen het podium. Met een grijns reiken ze elkaar de hand. Het publiek raakt buiten zinnen, het dak gaat eraf. Na jaren strijd, staan de twee bekendste clowns van Nederland weer zij aan zij op het podium.

‘Buus’ en ‘Siem’, heten ze in de volksmond. Johan Buziau en Simon Nieuwenhuijzen dus. Twee schriele kerels, maar met een enorme staat van dienst. Sinds jaar en dag staan zij garant voor uitverkochte zalen. Zij zijn de publiekstrekkers van de revue, die hier op nieuwjaarsavond 1929 in première gaat. 

Een volle zaal tijdens de opvoering van de revue ‘Turf in je ransel’ in Theater Carré in Amsterdam. Met felle lampen wordt het toneel beschenen. Amsterdam 1930. Spaarnestad

Dit jongste geesteskind van producent Louis Bouwmeester jr. heeft de naam ‘Wonder boven wonder’ gekregen. Een titel die in alles de lading dekt. Omdat het een revue is die zich alleen in superlatieven laat vangen, die uitblinkt in kostuums, decors en lichtspektakel. Nog een groter wonder is het dat het Bouwmeester – de ondernemende zoon van de beroemde acteur met dezelfde naam – gelukt is om de twee beroemde komieken te herenigen. De afgelopen jaren zijn ze immers elkaars concurrenten geweest.  

Deze onverwachte krachtenbundeling maakt een boel los en levert de dagen voor de première lange rijen op voor de kassa. Iedereen wil dit meemaken. Na de première en de vele lovende recensies worden de rijen alleen maar langer. Er zijn zelfs Rotterdammers die na sluitingstijd gaan posten voor het huis van de kaartjesverkoper, om op die manier zo’n felbegeerd plaatsbewijs te bemachtigen, desnoods tegen een extra vergoeding. Want Buus en Siem weer samen op het podium zien, die kans laat je toch niet lopen.

Ze horen bij elkaar, ze passen zo goed samen

In de pers hebben de beide heren niets dan lof voor elkaar. Ze vinden het fijn om na vier jaar weer in dezelfde voorstelling te staan, benadrukken ze. ‘Buziau en Nieuwenhuijzen. Ze horen bij elkaar, ze passen zo goed samen’, mijmert een journalist. ‘Buziau, de verstilde aristocraat onder de komieken. Nieuwenhuijzen de olijke kwajongen. Buziau, die met zijn snuit alles kan doen, wiens stil spel diep kan ontroeren. Nieuwenhuijzen één en al beweeglijkheid, kopje-duikelend, als een aap klimmend tot boven in de nok van het gebouw.’

Maar toch. Siem zal alle publiciteit en lofprijzingen vanuit het publiek met gemengde gevoelens ondergaan. Hij heeft bewondering voor zijn collega, absoluut. Ze behandelen elkaar met respect, maar echte vrienden kun je ze niet noemen. Wat Siem dwarszit is dat hij er eigenlijk geen zin meer in heeft om opnieuw in de schaduw te gaan staan van een ander. Zoals een paar jaar geleden.

Buziau, Sophie Köhler en Siem Nieuwenhuijzen rond 1920. Nationaal Archief

Johan Buziau en Siem Nieuwenhuijzen hebben tien jaar samengespeeld bij producent Henri ter Hall, de man die de revue een plek gaf in het Nederlandse theaterleven. Buus groeit uit tot de grote ster en drukt Siem weg naar de rol van aangever. Na tien jaar is Siem het zat en maakte hij de overstap naar Bouwmeester, die de concurrentie aangaat met Ter Hall. Een mooie kans voor Siem, maar het mag maar vier jaar duren.

De geschiedenis dreigt zich nu te gaan herhalen. In de schaduw staan van iemand die net een tikkie beter is dan hij. Altijd maar in één adem genoemd worden met een ander. Met al zijn talent en jarenlange ervaring zou dat niet nodig hoeven zijn. Diep achter de grijns en het handenschudden zit pijn verborgen.

Siem Nieuwenhuijzen komt uit een Rotterdams geslacht van artiesten. Het rondzwerven en mensen vermaken zitten hem in het bloed. Zijn ouders hebben het gedaan, net als zijn grootouders. Allemaal muzikanten en acteurs. En met kleine Siem wordt er een clown en acrobaat aan de boom toegevoegd. Eigenlijk doen we Siem daar een beetje mee tekort, want hij blijkt van alle markten thuis.

‘Nu dan, ik kon goed dansen, deed aan alle takken van sport, ik was komisch aangelegd, zodat de oude heer me voor alles en nog wat kon gebruiken’, vertelt hij. ‘Ook zat ik weleens in het orkest, werkte er mee als drummer, sloeg tegelijk de grote en kleine trom en alle aanverwante artikelen. Maakte later mooie nummers met vader, reisde als zanger en revue-speler 37 kermissen per jaar af. ‘

Buziau (links) en Siem (rechts). Collectie TheaterSentiment en Nationaal Archief

Als jochie van amper drie jaar oud staat hij al op de planken. Samen met zijn ouders. ‘Dat was de gewoonste zaak van de wereld, want het artiestenbestaan was in die tijd geen vetpot. En als je je eigen familie toneel liet spelen, scheelde dat beduidend in de gage.’ Een van de stukken die ze spelen is ‘De hut van Oom Tom’. Siem: ‘Mijn tante speelde de moederrol en ik herinner me nog goed, dat de slavenhandelaar mij aan mijn armpje rukte, omdat hij me niet wilde laten gaan. In dat korte matrozenbroekje was ik natuurlijk om op te eten en uit de zaal riepen ze dan ook: ‘Laat hem los, vuilak’, want het publiek leefde toen veel intenser met de handeling mee dan tegenwoordig.’

Niets is te gek voor vader Daan Nieuwenhuijzen. ‘Mijn vader hield van spektakel en daarom had hij speciaal voor de vlucht van de slavin een decor laten maken van bewegende ijsschotsen. Weet u hoe hij dat flikte, meneer? Hij huurde vijftien jongens voor drie stuivers per avond en die kropen vóór de voorstelling onder een groen zeil, dat de ijsschotsen voorstelde. Als mijn tante vluchtte, moesten ze op en neer bewegen en daardoor leek het vanuit de zaal alsof het ijs aan het kruien was. Het was een prachtig gezicht.’

Je zag in weken het daglicht niet

In de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw is het leven van kinderen niet altijd makkelijk. Geen school, armoede en hard werken. Ook voor Siem. ‘Als jonge kinderen traden mijn broer en ik met onze ouders op. Van tien uur ’s morgens tot vier uur in de nacht. Mijn kinderleventje is op die manier voor het grootste deel verstreken. Je zag in weken het daglicht niet. Spelen, zingen, dansen, een beetje acrobatiek, naar bed. Dan weer van voren af aan.’

Na twintig jaar lang van kermis naar kermis, van kroeg naar kroeg getrokken te hebben, komt Nieuwenhuijzen terecht in de variété, in dienst van Henri ter Hall. ‘In 1907 zegt Ter Hall tegen vader: ‘Ome Daan, wat zou je d’r van denken, als ik een revue voor een hele avond begon? Zal het publiek daar geduld voor hebben?’ Vader dacht van wel’, herinnert Siem zich. ‘En zo stonden we in 1907 in de eerste revue van Ter Hall: ‘Doe er een deksel op’. De première was ook in Rotterdam, met vader en ik als de komieken.’

Siem en Buziau op de ruïnes van het Paleis van Volksvlijt, na de brand in 1929. Stadsarchief Amsterdam

Een goede revue haakt aan op de actualiteit. ‘De titel ‘Doe er een deksel op’ was speciaal bedacht voor Rotterdam, waar de politie had bepaald dat er een deksel op de vuilnisemmers moest komen’, herinnert Siem zich. ‘Maar toen we naar Den Haag gingen, werden de titel en een deel van de tekst veranderd. Want in Den Haag wisten ze van deksels op de vuilnisemmers niets af, maar wel dat de cafés om half één in de nacht dicht moesten en daarom heette de revue daar: ‘Half één sluiten’.’

Ondertussen trekt Johan Buziau de wereld rond met zijn beroemde act ‘Professor Rikiri’. Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt is het met rondreizen echter gedaan en moet hij noodgedwongen in Nederland blijven. Ter Hall grijpt zijn kans en weet de talentvolle clown te contracteren. Buus neemt de rol van Piet Köhler over, die tot die tijd naast Siem op het podium heeft geschitterd. 

Het blijkt een gouden greep van Ter Hall, want Buziau groeit uit tot een publiekstrekker van formaat. Siem voelt zich verdrongen naar de tweede plaats en neemt na verloop van tijd een drastisch besluit. ‘Tien jaar heb ik met Buus bij Ter Hall gewerkt’, vertelt Siem. ‘In 1925 stapte ik over naar de concurrent, de revue van de jonge Louis Bouwmeester.’ 

Het is een strategische zet van Bouwmeester junior. Als jonge producent durft hij het aan om net als Ter Hall grote revues te gaan produceren en diens monopolie aan te vechten. Door een van zijn publiekstrekkers weg te trekken, brengt hij Ter Hall een gevoelige slag toe. Bij Siem Nieuwenhuijzen heeft hij kennelijk de juiste snaar weten te raken, want die heeft er uiteraard oren naar om uit de schaduw van Johan Buziau te treden. ’Omdat ik voelde, dat ik nog verder op de achtergrond zou geraken als ik zo doorging’, bekent Siem. ‘Alles was voor Buus. En dat zat me niet altijd lekker. Ik dacht: als jij wilt blijven wie je bent, dan zal je alleen aan de gang moeten.’

Dit is wat het publiek wil: Siem en Buus samen op het toneel

De felle concurrentiestrijd tussen Ter Hall en Bouwmeester duurt bijna vier jaar lang, waarbij ze elkaar naar de kroon steken met revues die steeds grotesker worden. Buziau is de ster aan de ene kant, Siem aan de andere kant. De revue-oorlog wordt deze concurrentiestrijd in de Nederlandse pers genoemd. Plots is de strijd voorbij, als in de loop van 1928 Henri ter Hall onverwacht de handdoek in de ring gooit en zijn leven een radicale wending geeft. Hij doet met succes een gooi naar een zetel in de Tweede Kamer. 

Niet lang daarna gebeurt waar Siem al bang voor is. ‘Op een dag komt Bouwmeester bij me en hij zegt: ‘Wat zou je d’r van zeggen als ik Buziau engageerde?’ Enfin, ik zeg tegen Bouwmeester: ‘Dat moet u zelf weten, baas.’ Hij gaat niet in verzet en legt zich neer bij zijn lot. Kennelijk is dit wat het publiek wil: Buus en Siem samen op het toneel. 

Zo beginnen Johan Buziau en Siem Nieuwenhuijzen op 1 januari 1929 aan een tweede leven samen. Al snel valt alles weer in het oude patroon. Buziau wordt de grote ster van de Bouwmeester Revue, Siem Nieuwenhuijzen de veelgeprezen aangever. Negen jaar lang zal Siem het volhouden, maar eind 1937 is het genoeg geweest en kiest hij opnieuw zijn eigen pad.

‘Ik zit te veel op de achtergrond’, bedenkt Siem zich dan. ‘Buziau is de man. En ik ben, nou ja, wat zal ik zeggen…. Ik denk bij m’n eigen: Siem, als jij niet uit de bekendheid wil raken, dan moet je d’r een eind aan maken. Ik denk: ik ga maar weer voor mijzelf aan de gang.’ 

Siem Nieuwenhuijzen. Foto’s uit verschillende programmaboekjes. Collectie TheaterSentiment

Siem gaat aan de slag in de revue ‘Time is money’ van productiemaatschappij Holland Expres Revue. Hiermee staat hij vanaf februari 1938 in Carré. Ondertussen richt hij zijn eigen gezelschap op en schrijft hij de voorstelling ‘Rats, kuch en bonen’ ofwel ‘Baron Kneut’. Hiermee oogt hij vooral tijdens de mobilisatietijd in het seizoen 1939-1940 veel succes. In en na de oorlogsjaren blijft hij actief als variété-artiest en speelt hij in een paar kleinere revues. Johan Buziau stopt in de eerste oorlogsjaren en na de bevrijding heeft hij geen zin meer om terug te keren en gaat hij definitief met pensioen.

Siem, de energieke en eeuwige optimist, kan gewoon niet stoppen. Het grote succes uit de jaren van Ter Hall en Bouwmeester zal de artiest echter nooit meer kunnen evenaren. Het heeft zo’n indruk gemaakt op het publiek, dat het in het collectieve geheugen verankerd is geraakt en tot aan zijn dood blijft men Siem aan Buus linken. Als de eeuwige tweede, de gedoodverfde aangever.

Ze hebben elkaar voortreffelijk aangevuld

‘Daar zit iets onrechtvaardigs in’, zegt Alex de Haas, artiest, tijdgenoot en de eerste amusement-historicus. ‘Hun genres liggen té ver uiteen om hen op deze wijze te vergelijken. Buus is steeds meer een karakter-vertolker geworden, Siem ontwikkelt zich als de clowneske parodist. Ze hebben elkaar voortreffelijk aangevuld.’

Hoewel Siem tot tweemaal toe nadrukkelijk uit de schaduw van zijn collega is gestapt, moet er ergens ook een vorm van vriendschap of broederschap hebben bestaan. Als Buus in 1958 sterft, is het immers Siem die als eerste een schepje zand in het graf mag werpen. 

‘Hij was een groot artiest. Een van de grootsten in zijn vak’, zo herinnert Siem zich op het laatst. ‘Maar zoals veel artiesten was hij een moeilijk mens.’Om er haastig aan toe te voegen: ‘Van al zijn partners heb ik het ’t langst met hem uitgehouden, omdat ik lange tijd tevreden was met de tweede viool. Maar ik liet nooit het kaas van mijn brood eten, in Carré heb ik eens op de repetitie tegen hem gezegd: ‘Als je dat nog een keer flikt, Buus, dan gooi ik je in het voetlicht.’ Hij wist dat ik aan worstelen en boksen deed en één zo’n opmerking was meestal voldoende om zijn plagerijen te doen stoppen.’

Bronnen: Collectie TheaterSentiment, Stadsarchief Amsterdam, Nationaal Archief, Koninklijke Bibliotheek, Delpher