De zanger en humorist Kees Pruis wordt liefdevol ‘Ome Kees’ genoemd door zijn publiek. Jarenlang staat hij aan de top, als vertolker van het Nederlandse lied. Niet meer weg te denken van de grote en kleine podia.

Het is 1914 als de jonge Kees zijn eerste schreden in het artiestenvak zet. Hij is dan al flink wat jaren bezig als fruitverkoper in Heemstede. Met een kar en een zwart paard ervoor gaat hij langs de deuren, dag in dag uit. Tot het genoeg is. Het podium lonkt. In Europa woedt de grote oorlog. Er komt schaarste, de klanten worden zuinig en besteden hun goede centen niet meer aan appels en bananen. 

Pruis is bekend om zijn humor en vlotte babbel. Als hij door Heemstede rijdt, zingt of fluit hij er steevast een liedje bij. Maar als de oorlog op de mensen gaat drukken, vreet het ook aan zijn humeur. Hij heeft vaker op de bühne gestaan, als amateur, maar nu is de tijd gekomen om de overstap te wagen.

‘Gezongen heb ik al van mijn vroegste jaren af’, herinnert hij zich later. ‘Ik houd er van. In de kinderkerk, op zondagsschool, met kerst. Altijd moest ik voorzingen. En kreeg ik een muziekinstrument in mijn handen, al was het maar een harmonica of een cither, dan was ik de koning te rijk. Jaren later was ik de hoge bariton in tal van mannenkoren, zoals Caecilia en Zang en Vriendschap.’

Het artiestenbloed giert dan al hevig door zijn aderen. Omdat hij zo gretig is, mag Kees vooraan staan van de dirigent. En bij feesten en partijen is de vrolijke fruitkoopman ook altijd haantje de voorste, degene die steevast een leuk liedje maakt en zingt. Zo wordt zijn bijnaam Nappie, naar de grote komiek en revuespeler Nap de la Mar.

Ook onder de collega’s is Pruis berucht om zijn humor. Samen met andere kooplui verkoopt hij zijn handel op de markt aan de Baljuwslaan. ‘In de vroege ochtend, als we aan het wachten zijn voordat het hek opengaat, worden er allerlei geintjes gemaakt. Je roept dan smekend: ‘Ik wil brood…met alebessen!’ Of je bindt je buurman stiekem vast aan het hek, zodat die gaat spartelen als de boel opengaat.’ Uiteraard wordt er ook volop gezongen op de markt, waarbij Kees zijn klanten als een echte artiest toespreekt. ‘Dames en heren, ik zal de eer hebben u een liedje voor te dragen..’

De eerste, grote kans komt in maart 1914. Nog voor de grote oorlog uitbarst. ‘Meneer Smits, die wel eens specialiteiten-voorstellingen geeft, komt op me af en zegt: ‘Jij moet zondag in de Groote Vereeniging als humorist optreden.’ Kees, die weet dat daar alleen maar beroepsartiesten voor gevraagd worden, kijkt de man verbaasd aan. ‘Ja, jij’, zegt meneer Smits resoluut, ‘Als je succes hebt krijg je zeven gulden. En anders vijf’.

Hoe Kees Pruis zanger wordt

Een door Kees Pruis gesigneerde collage van Hollmann. Collectie TheaterSentiment.

Het eerste betaalde optreden maakt hem naar eigen zeggen wel wat bibberig, maar het lukt. Met zeven piek gaat de pas getrouwde Kees weer naar huis. Er is geen weg meer terug. Als hij een paar weken later met paard en een wagen vol handel door Heemstede rijdt, komt Smits weer aangelopen. ‘Zet je appelwagen aan de kant en ga mee voor zeven dagen naar Leiden.’ 

De zanger-humorist in de dop gaat overstag en in Leiden wordt hij vervolgens voor zeven dagen gecontracteerd in Den Haag. Het duurt niet lang of hij waagt definitief de overstap naar het artiestenleven. Zoals gezegd, aan de ene kant een uitweg voor Kees, wiens leven als koopman er niet makkelijker op is geworden sinds het oorlog is. Aan de andere kant is het ook weer een gewaagde stap voor de jonge huisvader. ‘Je weet immers nooit hoe het lopen zal. Menigeen mislukt in het vak, dat weet ik nu. Had ik dat toen geweten, had ik het misschien nooit gedaan.’

De eerste jaren pakt Kees Pruis alles aan. Hij verdient dan zo’n twintig gulden per dag, een mooi salaris voor een beginner. Uiteindelijk volgen de betere engagementen, bij bekende impresario’s als Max van Gelder bijvoorbeeld. Of bij het gezelschap van de grote cabaretier Pisuisse. Maar ook voor familiefeesten draait de bekende zanger zijn handen nog steeds niet om. 

Met hard werken heeft Kees de top weten te bereiken, is hij een van de populairste zangers van Nederland geworden, met olijke evergreens als ‘Heb medelij Jet’, ‘Waar woon ik’  en ‘Dat we toffe jongens zijn…’  Ook het meer serieuze werk schuwt de zanger niet, zoals het maatschappijkritische ‘Zij die niet slapen’. Als zanger en komiek trekt hij door het hele land, onder de noemer ‘Kees Pruis- de gentleman-humorist’. Zijn liedjes praat hij aan elkaar met grappige en scherpe monologen. Hij treedt daarnaast op in revues en zelfs in enkele stomme films.

‘Ik hou van mijn publiek’, verzucht hij. ‘Ik hou er echt van. En als ik voor mijn publiek sta, het even heb toegeknikt, dan zing ik als vanzelf mijn kleine versjes. Heel diep gaan ze niet, maar dat verlangt men ook niet. Een mop valt altijd in de smaak en bij tijd en wijle gaat er een serieus liedje bij of een fluitsolo met het meest natuurlijke instrument dat de mens tot zijn beschikking heeft. Maar het geintje blijft de hoofdzaak, dat is nu eenmaal de smaak van het publiek en daar kun je als artiest niet tegenop. Dat is het noodlot, want ik hou zelf het meest van mijn serieuze liedjes, die zing ik het liefst.’

De geboren Spaarndammer – onder de rook van Haarlem – groeide op in armoedige omstandigheden. Onderwijs heeft hij nauwelijks genoten, maar dat heeft hij ruimschoots ingehaald. Trots vertelt hij dat hij zich gaandeweg allerlei talen machtig heeft gemaakt, zoals het Engels en Duits. In zijn woonkamer prijkt een kast vol boeken, want Kees leest graag en heeft een filosofische inslag, die vooral in zijn serieuzere werk goed terug te horen is. Maar hoe dan ook, zijn meer humorvolle kant zal hij nooit verloochenen. ‘Het leven kent al zoveel narigheden, dat er af en toe een mop nodig is om de boel te verademen.’

Als artiest leert hij ook de keerzijde van het vak kennen. De onderlinge jaloezie en het ploeteren. Het publiek heeft er lang niet altijd weet van, wat er achter de schermen gaande is. ‘Ik heb een acrobatentroep zien werken met een jochie van veertien jaar, die na een dubbele salto in een stoel moet komen te zitten.

Op een avond mislukt dat, hij valt met zijn hoofd naar beneden en zou zijn nek gebroken hebben. Gelukkig weet een van de troep hem net op tijd bij zijn been vast te pakken. Daarna durft dat joch natuurlijk niet meer, maar hij moet. De volgende avond is hij doodnerveus en voor de veiligheid binden ze hem aan een touw. Hij maakt de salto, het publiek applaudisseert, het doek gaat dicht en achter de coulissen barst het arme kind in snikken uit.’

Naast de drukte van het reizen en optreden, probeert Kees ook zoveel mogelijk liedjes zelf te schrijven. ‘Ik maak mijn eigen repertoire en soms ook versjes van anderen, voor Stella Fontaine bijvoorbeeld en Nap de la Mar. Die laatste tref ik onlangs, terwijl hij diep gebogen zit over een brief van Margie Morris, die op tournee is door Indië. ‘Ze stuurt een liedje en dit moet Fien vanavond zingen’, zegt hij. ‘Maar het klopt niet. Op een of andere manier is het niet geschikt.’ Ik pak het papier en zeg tegen Nap: ‘Laat mij maar even.’ Het lukt en Fien heeft het die avond gewoon gezongen.’

Inspiratie krijgt Kees niet achter een schrijfmachine, maar op de meest ongebruikelijke plekken. ‘In de trein naar Almelo, in een kleedkamertje in Leeuwarden of op bed in een hotelletje ergens in een uithoek van ons dierbare vaderland.’ Het is de bekende pianist Louis Noiret die de muziek zorgt bij de teksten, net als Willem Ciere. Die worden dan niet alleen op de bühne gezongen, maar ook gedrukt en als bladmuziek verkocht.

‘Het is een groot voordeel je eigen liedjes te maken’, gaat Kees verder. ‘Want ze van een ander kopen is duur. Wel een gulden of veertig moet je er tegenwoordig bij een broodschrijver voor betalen. Ik zing tegenwoordig ook voor de grammophoon. Ik kom net uit Londen en heb daar 22 liedjes ingezongen voor Columbia. Dat betaalt goed en ik krijg ook nog eens auteursrecht voor iedere verkochte plaat. Als die een beetje gaan, loopt dat aardig op.’

In de loop der jaren is Kees Pruis met zijn liedjes en geintjes een ware publiekslieveling geworden. Maar, zoals gezegd, hij moet er dag in dag uit hard voor werken, want de Hollandse toeschouwer is volgens de zanger veeleisender dan het buitenlandse. ‘Ze komen hier niet meer naar een voorstelling van een enkel persoon en nemen zeker geen genoegen met de versjes die ze in Engeland en Amerika toejuichen. Een paar regeltjes vooraf en dan een refrein dat twee keer herhaald wordt. Om dat refrein is het ze te doen. Als dat een makkelijke melodie heeft, zit al gauw de hele zaal mee te zingen en kan de artiest zijn mond houden. Moet je hier niet proberen, het is een hele toer om de Nederlanders aan het zingen te krijgen.’

Het is niet alleen zijn talent, maar ook zijn commerciële ervaring wat hem al die jaren overeind houdt. Een goed koopman is hij gebleven. ‘Je moet jezelf niet weggeven, maar jezelf op prijs houden. Toen ik nog in de vruchten zat, zei ik ook altijd dat ik de mooiste waren had. ‘Mevrouw, zo’n meloen vindt u bij niemand. Die is van de karbonkelsoort: rijp van buiten en rood van binnen.’

Zijn afkomst zal hij nooit vergeten. ‘Laatst zie ik een oud-collega in de zaal zitten. Ik roep van het toneel af: ‘De Vries, kosten die bananen nog altijd zeventien centen?’ Waarop De Vries antwoordt: ‘Verbeeld je, ze doen op het ogenblik zelfs een daalder’.’

https://open.spotify.com/episode/3A16RfFQN2Q3NiztaCcjEj?si=nWVfhR8KQR6PcfCniKeNgA
De tweede aflevering van onze podcastserie Terug In De Groef is gewijd aan Kees Pruis. Joost Mulder en Jacky de Vries praten over zijn leven en draaien enkele platen. Ook te beluisteren via Apple Podcast.

Bronnen: Flick-Flack – Cor Dokter, Krantenarchief Delpher, Collectie TheaterSentiment