Filmproducent Haro van Peski ziet in de zomer van 1940 zijn kans schoon om onder het nieuwe bewind zijn ambities waar te maken. Hij kondigt maar liefst vier nieuwe films aan en de bouw van een nieuwe studio. De Nederlandse filmindustrie zal herleven. En Haro van Peski is de man die dat voor elkaar gaat krijgen. 

Direct na de capitulatie vangt het gewone leven weer aan, maar achter de schermen begint zich langzaam een nieuwe werkelijkheid te ontvouwen. Rijkscommissaris Seyss-Inquart nestelt zich in Den Haag en er zijn intussen mensen genoeg die voordelen zien in het nationaalsocialistische bewind. 

Zo ook in de culturele sector, waar sommigen schoon schip proberen te maken met het verleden. Een nieuw regime biedt kansen om een einde te maken aan allerlei vastgeroeste misstanden: weg met de erbarmelijke arbeidsomstandigheden, de vele belangenclubs die elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Het wordt tijd voor een krachtige organisatie die de kunstenaars verenigt en beschermt.

Arbeidsfront

Vanuit die gedachte wordt in de zomer van 1940 het Arbeidsfront opgericht. Een vakbond, die alle arbeiders wil verenigen en zich ook wil gaan inzetten voor de kunstenaars. Er wordt een culturele tak aangekondigd, met een heuse ‘filmkamer’ als een van de onderdelen. Producent Haro van Peski krijgt het aanbod om deze filmkamer te leiden, wat hij met beide handen aangrijpt. 

Van Peski is geen onbekende in de filmwereld. De producent heeft medio jaren dertig de Nederlandse filmindustrie op zijn kop gezet met de aankondiging deze op een hoger plan te gaan tillen. Dat leidt weliswaar tot twee films, zoals het succesvolle ‘Suikerfreule’, maar na 1936 verdwijnt hij plotseling van het toneel.

Tot deze zomer. Het begint allemaal als hij wordt uitgenodigd om namens het Arbeidsfront een speech te houden voor vertegenwoordigers van de Bioscoopbond en de filmindustrie, in de hoop ze voor het karretje van het Arbeidsfront te spannen. De filmproducent heeft zich voorgenomen geen enkel blad voor de mond te nemen.

Binnen het nieuwe nationaalsocialistische bewind ziet Van Peski kansen voor ‘een puur Nederlandse filmindustrie’, zegt hij tijdens zijn toespraak. De producent gelooft dat Nederland zijn eigen identiteit kan behouden binnen het door Hitler beloofde Groot Germaanse Rijk. 

Dat is ook de reden dat hij die zomer lid wordt van de NSB, nog steeds verbouwereerd door de Duitse inval. Hij hoopt dat de NSB een ‘schokbreker’ kan zijn om conflicten tussen het Duitse bewind en de Nederlanders te voorkomen. En dat de NSB de manier is om de Nederlandse onafhankelijkheid te waarborgen.

‘Voor de ontwikkeling en het behoud van een zuivere Nederlandse cultuur, is de film van onschatbare waarde’, meent Van Peski. ‘De filmmaker dient een belang dat groter is dan hijzelf: hij moet ontwaken tot het besef dat hij geborgen is in eigen volk, en dat dit volk geroepen is op cultureel gebied zo dadelijk een vooraanstaande plaats in te nemen in de komende Noordse Statenbond.’ 

Van Peski kondigt ook vier nieuwe films aan. Die worden het komende anderhalf jaar in een nog te bouwen studio opgenomen. Met deze producties wil Van Peski voorgoed breken met de traditie van platvloerse komedies, waarin de Nederlandse filmindustrie in de jaren dertig volgens hem grossierde. 

‘Men heeft de smaak van het Hollandse publiek onderschat, men dacht dat humor identiek is aan banaliteit’, beweert hij. ‘Dat heeft een breed publiek geërgerd. In het buitenland wisten ze blijspelen te maken die niet ordinair werden.Het commerciële succes van die films heeft bewezen dat het publiek geen vulgaire films verdraagt.’

Maar wie is deze messias van de Nederlandse filmindustrie eigenlijk? Die voor de tweede keer de Nederlandse film uit het slop wil trekken en de pers zoekt met zijn plannen.

Handelsgeest

Haro van Peski komt van goede huize, hij wordt in 1896 in Rotterdam geboren in een patriciërsfamilie. Zijn vader is een succesvol ondernemer, maar naast een handelsgeest zit ook de liefde voor de kunst in zijn genen. Haro is de jongere broer van de kunstschilder Mari Frederik van Peski, wiens werk te zien is in museum Boijmans Van Beuningen.

Ook Haro besluit zijn leven aanvankelijk te wijden aan de beeldende kunsten. Hij studeert aan de Rotterdamse tekenacademie en de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten. Daar krijgt hij les van de beroemde professor Jan Six, eigenaar van de beroemde Rembrandt-verzameling.

Hierna maakt hij studiereizen naar Parijs, Madrid, München en Rome, waar hij in de musea beroemde meesters kopieert. Met als doel zich verder te bekwamen als portretschilder. Hij werkt enkele jaren in Londen, tot hij terugkeert naar Nederland en aan de slag gaat als illustrator en ontwerper van affiches.

Hoewel Van Peski lijkt af te stevenen op een mooie loopbaan als schilder en tekenaar, kiest hij uiteindelijk toch voor het ondernemerschap. Hij maakt voor het handelshuis van zijn vader reizen naar landen als Spanje, Argentinië en Paraguay. Daarna richt hij een eigen firma op. Zo doet hij de nodige commerciële ervaring op, die hem later als filmproducent goed van pas zal komen. 

De artistieke ambities schieten er in deze tijd bij in en ‘beperken zich tot de vrije uren’, zo vertelt Van Peski zelf. Hij voelt zich aangetrokken tot film, een ambacht waar beide aspecten samen zouden kunnen komen. ‘Ik voelde dat ik de commerciële en artistieke eigenschappen die noodzakelijk zijn voor het filmbedrijf kon verenigen en de praktijk heeft bewezen dat dat zo is.’ 

Een potlood en een stuk papier waren voldoende om aan te tonen dat ik ideeën had

Haro van Peski

Van Peski neemt in 1929 ontslag als directeur van zijn bedrijf, trekt de stoute schoenen aan en reist in 1930 af naar Berlijn, waar hij zich meldt bij de studio’s in Babelsberg, op dat moment het Mekka van de Europese film. ‘Ik begon van onderen af in de studio’s, klom er alle treetjes van de ladder op, werkte hard om alle mogelijkheden en technische details van het metier te leren kennen.’

Het is voor een buitenstaander lastig om vaste voet aan de grond te krijgen in de film, wat toch een wereld op zich is. ‘Dat is te begrijpen, als je bedenkt dat met het maken van een film grote bedragen gemoeid zijn. Vandaar dat iedereen die zich op dit terrein wil begeven aanvankelijk met de grootste reserve wordt ontvangen. Ook ik heb dat ondervonden.’

Het zijn juist de artistieke kwaliteiten die hem een ingang bezorgen. ‘Een potlood en een stuk papier waren voldoende om te tonen dat ik ideeën had op het gebied van decorbouw en kostuumontwerpen. Maar dat niet alleen. Waar anderen slechts met woorden hun inzichten naar voren konden brengen over fotografische instellingen en de vlakverdeling van het witte doek, daar kon ik met een korte schets mijn denkbeelden demonstreren. Dat trok de aandacht en zo werd de eerste bres in de filmvesting geschoten.’

Majestic

Gebrek aan moed kun je Van Peski niet verwijten. Hij richt in 1931 het productiebedrijf ‘Majestic Film Gesellschaft’ op en daarmee begint zijn succesverhaal. De jaren daarna is hij medeproducent van een aantal succesvolle films, voor grote maatschappijen als UFA en Tobis. Titels als ‘De gravin van Monte Christo’, ‘Walzer an der Newa’, ‘De dame met de zwarten sluier’ zijn ook in Nederland een succes. Bijzonder is ook de film ‘Kampf’ over een bloedstollende autorace.

Als in 1934 de Nederlandse filmindustrie uit een lange winterslaap ontwaakt, met het kassucces ‘De Jantjes’, besluit Van Peski het ook hier te proberen. Hij richt een Nederlandse tak op van Majestic en laat zich overal interviewen ‘als de Nederlandse producent die zoveel succes heeft in Duitsland’. Een land waar men hier enorm tegenop kijkt. De producent manifesteert zich als de man die de Nederlandse film naar een hoger niveau wil tillen. 

Hij is positief over de initiatieven en de kansen die er liggen. ‘Het is bewonderenswaardig dat er al zoveel bruikbare filmartiesten in ons land opgekomen zijn. Maar het moet groeien.’ 

In die jaren droomt Van Peski al van een puur Nederlandse filmindustrie, die dan nog erg leunt op veelal gevluchte Duitsers. ‘Het is mijn ideaal om Nederlandse films te maken met uitsluitend eigen krachten’, stelt hij. ‘Maar zolang we dat nog niet kunnen, moeten we hopen dat de regering het ons mogelijk zal maken het tekort aan te vullen met buitenlanders. De KLM is ook begonnen met buitenlandse piloten, de Nederlanders zaten ernaast om het vak te leren.’

Uiteindelijk zal hij twee films maken in Nederland. Eerst ‘Suikerfreule’, naar het toneelstuk en het boek van Henri van Wermeskerken en met Annie van Duyn, Aaf Bouber, Louis de Bree en Johan Elsensohn in de hoofdrollen. Daarna volgt de komedie ‘Het leven is niet zo kwaad’. Met Lou Bandy, Fien de la Mar, Lau Ezerman en zijn eigen ontdekking: de jonge en beeldschone actrice Dolly Mollinger.

Walter Schlee en Haro van Peski. Collectie TheaterSentiment

‘Suikerfreule’ is een verhaal dat zich afspeelt in voormalig Nederlands-Indië, over een medewerker van een suikerfabriek die op zoek gaat naar zijn dochter. Van Peski produceert de film niet alleen, met de uit Berlijn gevluchte jood Walter Schlee heeft hij ook het scenario geschreven. Bovendien gaat hij met deze film ook nog eens zijn regiedebuut maken.

Dat blijkt goed uit te pakken. De film krijgt na de première goede kritieken en Van Peski wordt geprezen in de kranten. Ondertussen gaat zijn werk in Duitsland gewoon door. De dag nadat hij ‘Suikerfreule’ heeft afgerond, vliegt hij naar Berlijn waar de opnamen beginnen van een nieuwe film voor de UFA: ‘Der Vogelhändler’. 

In Nederland wordt ondertussen alles klaargezet voor zijn tweede Nederlandse film: ‘Het leven is niet zo kwaad’.  Max Tak tekent voor de muziek en in december 1935 vindt de feestelijke première plaats in Tuschinski in Amsterdam.

Voor het jaar 1936 heeft hij veel grotere plannen. De producent kondigt vier producties aan, te beginnen met een Nederlandse operettefilm met Johannes Heesters en Annie van Duyn in de hoofdrollen. De film zal deels in St. Moritz en deels in Nederland spelen. Alleskunner Van Peski heeft het draaiboek geschreven en zal opnieuw ook de regisseur zijn.

Ondertussen richt hij dat jaar ook een Engelse afdeling van Majestic op in Londen, die onder leiding komt te staan van niemand minder dan George Jacoby, de beroemde scenarioschrijver en regisseur uit Berlijn. Volgens Van Peski zijn ze goede vrienden.

Van Peski droomt ervan een heus historisch epos te maken, een Engels-Nederlandse co-productie over koning-stadhouder Willem III en zijn Engelse gemalin, prinses Mary Stuart, gespeeld door Fien de la Mar. ‘Fientje de la Mar houd ik voor een actrice, die op z’n minst op gelijk niveau staat met Elisabeth Bergner, Annabella en Joan Crawford’, aldus Van Peski. 

Dat belooft wat. Toch is het in Nederland bij de twee films gebleven. De gouden bergen van Van Peski verbleken al snel. Zijn dromen lopen vast in Nederland. Het animo om de Nederlandse filmindustrie gelijk te trekken met Berlijn en Hollywood valt erg tegen. Hij krijgt geen financiering van de banken en voelt zich ook in de steek gelaten door de overheid.

Van Peski keert gedesillusioneerd de filmindustrie de rug toe en legt zich weer toe op zijn oude liefde: portretschilderen. Majestic gaat failliet en zijn opgebouwde kapitaal is hij kwijt. Zijn wereld valt in duigen. Ook privé, want zijn vrouw en kinderen wonen nog steeds in Berlijn en zijn niet van plan terug te keren naar Nederland.

Bioscoopbond

Hij verdwijnt van het toneel, maar in de zomer van 1940 duikt hij ineens weer op met hetzelfde kunstje; hij spiegelt pers en publiek prachtige toekomstbeelden voor van een florerende Nederlandse filmindustrie die het geheel op eigen kracht kan redden. 

In zijn felle rede voor de vertegenwoordigers van de Bioscoopbond probeert hij ook zijn gram te halen. De producent geeft de toenmalige Nederlandse regering, de bankiers en de Bioscoopbond de schuld, dat ze voor 1940 niets hebben gedaan om de filmindustrie vooruit te helpen. 

Vervolgens wijst hij naar de bankiers, die ‘nooit geld beschikbaar hebben willen stellen voor het vervaardigen van goede Nederlandse films’. Ook de Bioscoopbond heeft niets tot stand kunnen brengen, voornamelijk omdat zij volgens Van Peski gevangen zat in buitenlandse belangen. ‘De bond weigerde zich te laten voorlichten door Nederlandse kunstenaars en luisterde alleen naar immigranten.’

Toch is Van Peski ervan overtuigd dat Nederlanders in staat zijn goede films te vervaardigen. ‘We hebben goede Nederlandse acteurs naar het buitenland laten gaan, evenals goede technici. Velen van hen zullen bereid zijn terug te keren om mee te werken aan goede films’, veronderstelt hij.

‘De Nederlandse film zal herleven, daar ben ik zeker van en daaraan hoop ik mijn kracht te geven’, zo besluit Haro van Peski zijn redevoering.

Ook dit keer blijft het bij mooie plannen. De nieuwe studio wordt niet gebouwd, de aangekondigde films komen er ook niet. Zelfs de filmkamer komt niet van de grond, daar steken de Duitsers een stokje voor. Ze willen alle culturele sectoren onderbrengen en controleren onder de op te richten Kultuurkamer. 

Van Peski verdwijnt ook dit keer weer snel uit beeld. Misschien heeft hij andere dingen aan zijn hoofd. Hij scheidt in 1941 van zijn echtgenote na een huwelijk van zeventien jaar. 

In datzelfde jaar zegt hij zijn lidmaatschap van de NSB op. Hij geeft later aan het vertrouwen in de partij kwijt te zijn geraakt, na gesprekken met andere leden komt hij erachter dat NSB’ers behoorlijk antisemitisch zijn en helemaal niet zo vaderlandslievend als hun programma doet geloven.

Colloboratie

Toch wordt Van Peski in 1945 beschuldigd van collaboratie. In zijn verhoor geeft hij aan nooit gevlagd te hebben, nooit een partijbijeenkomst te hebben bezocht en zich niet schuldig heeft gemaakt aan nationaalsocialistische sympathieën. Zijn verklaring wordt ondersteund door tal van buren en vrienden. Onder hen ook joden, die aangeven dat Van Peski voortdurend zijn leven op het spel heeft gezet om ze te helpen.

Daarnaast heeft hij in de oorlogsjaren geprobeerd zijn twee kinderen te repatriëren uit Duitsland, zo schrijft een getuige. ‘Zijn echtgenote en twee kinderen waren in Duitsland blijven wonen, waar zijn vrouw inmiddels een fervent nazi was geworden. Haro junior was zelfs lid van de Hitlerjugend. Hij wilde de kinderen naar Nederland halen om te voorkomen dat zijn zoon dienst zou nemen in de Wehrmacht.’ Tevergeefs helaas, maar wel een teken dat Van Peski niet bepaald een fanatieke nazi is geweest. 

Hij komt er in 1946 vanaf met een voorwaardelijke veroordeling en een proeftijd van drie jaar. Hij krijgt een geldboete van tweeduizend gulden en verliest zijn roerende goederen, waarschijnlijk een kleine kunstcollectie. Die vervallen aan de staat. 

En met die woorden verdwijnt de naam van de ambitieuze Haro van Peski voorgoed in de vergetelheid. De man die de Nederlandse filmindustrie op een hoger plan wilde tillen, sterft in 1948. De kranten reppen met geen woord over zijn overlijden.

Kennelijk heeft niet iedereen de mooie woorden van Van Peski als zoete koek geslikt. Kort na de oorlog wordt in een filmtijdschrift nog één keer teruggeblikt op alle mooie plannen die Van Peski ooit lanceerde. ‘Allemaal bluf natuurlijk’, concludeert de schrijver. 

Bronnen: Collectie TheaterSentiment, delpher, Cinema en Theater. Voor dit artikel deed ik onderzoek in het Nationaal Archief, afdeling bijzondere rechtspleging